De geoefend wordende aanvoerder moet zich ge
heel overeenkomstig de oorlogswerkelijkheid ge
dragen.
Verder zullen de onderwijsoefeningen van de briga
de, sectie, compagnie, enz., d. i. dus onder den eigen
commandant door den sectie (compagnies-, bataljons-)
commandant tevens worden benut voor de verdere
vorming alsonderwijzer van den brigade (sec
tie, compagnies-) commandant, terwijl de A. V. O.
V.O.I. V 1121 oefeningen van de brigade (sectie, compagnie) d.i. dus
onder den naasthoogeren commandant door den com
pagnies (bataljons-, regiments) commandant tevens
zullen worden benut om de geschiktheid van den
sectie (compagnies, bataljons) commandant voor zijn
1/3/ taak als leider te verhoogen.
De verdere vorming als onderwijzer en het ver
hoogen van de geschiktheid voor de taak als leider
kunnen nimmer als geëindigd worden beschouwd.
A. Bij de onderwijsoefeningen treedt de tactische
grondslag voor de oefening geheel op den
achtergrond. Deze kan zelfs geheel achterwege
R. I. 232 blijven dan wel volstaan kan worden met het
aangeven van de plaats waar de vijand veron
dersteld wordt zich te bevinden, desgewenscht
door opstelling van enkele manschappen.
a. Men kan dus b. v. achtereenvolgens onderwij
zen het overtrekken van een terrein,"waarbij
van te voren gezegd is of het onder artillerie
mitrailleur- of geweervuur geschiedt,1 van N.
naar Z., van O. naar W., van Z. O. naar N. W.,
enz. en omgekeerd.
b. Van een zelfstandig oordeel van de aanvoerders
is dan geen sprake.
c. De handelingen aan 's vijands zijde zijn van
geen invloed.
Gaat de uitvoering niet goed dan grijpt
de onderwijzer verbeterend in; men heeft het
te doen zooals hij het wil en het nu eenmaal
volgens de beginselen van de reglementen en
tactiekboeken moet.
d. De opzet wordt dus zeer eenvoudig.
B. Aan de A. V. O. oefeningen daarentegen moet
een tactische onderstelling ten grondslag liggen.
A. V. O. 5 Hierbij stelt de leider zich een bepaald doel,
in overeenstemming waarmede hij de tactische
142