191 7. MAANDOVERZICHT. De Indische defensie. Na een periode van betrekkelijke stilte is het Indische defensievraagstuk, waarover de laatste anderhalf jaar in diverse publicaties zooveel te doen is geweest, opnieuw aan de orde gesteld en wel in de Nederlandsche Vereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap. In een drietal onderling met elkander verband houdende voordrachten werden door deze Vereeniging aan de orde gesteld de taak van de weermacht in Nederland en in Nederlandsch-Indië en de wijze van aanvoering en beheer. Deze voordrachten behandelden in volgorde le. De doelstelling en samenstelling der Nederlandsche weermacht in verband met de internationaal politieke verhoudingen, met als inleider W.J. C. Schuurman, Kolonel van den Nederlandschen Generalen Staf, 2e. De Indische defensie. A. de weermacht in Indië, B. de factoren, welke de organisatie van de Marine beheerschen, met als inleider J. van Reede, Luitenant ter Zee le klasse, Directeur van de Hoogere Marine Krijgs school en 3e. De organisatie van bestuur en aanvoering der Nederlandsche weer macht, met als inleider J. F. B. Kalff, oud Luitenant Oeneraal van het Neder landsche Leger. Evenals in dit overzicht tot nu toe geschiedde ten aanzien van verschillende andere belangrijke publicaties op het gebied der Indische defensie, willen we thans ook de drie bovengenoemde voordrachten aan een korte beschouwing onderwerpen. We zouden dan willen beginnen met de algemeene opmerking, dat in opzet en uitwerking dezer voordrachten de beteekenis, taak en organisatie van de Indische Landmacht wel zeer schaarsch belicht is geworden en de deskundige voorlichting op dit gebied wordt gemist. Behoudens één korte opmerking tijdens het debat, waarop we nader terugkomen, heeft de stem van het Indische officierskorps in deze serie voordrachten geheel ontbroken. Dit stemt temeer tot teleurstelling aangezien ten deze nog wel het een en ander ter verduidelijking der begrippen in het midden had kunnen zijn gebracht Voor de hier besproken leemte werd voor zoover het de voordrachten zelve betreft, door het Bestuur der Vereeniging ter beoefening van de Krijgswe tenschap een gegronde reden aangevoerd. Zoo was het aanvankelijk de bedoeling om den Majoor van den Generalen Staf van het Indische Leger Boerstra en den Luit. ter Zee van Reede geza menlijk de Indische defensie te doen behandelen, ieder voor zijn eigen gebied. Al spoedig bleek, dat beide heeren vrijwel dezelfde meening waren toegedaan, zoodat zij voorstelden ter voorkoming van herhalingen één hunner de behan deling op zich te doen nemen. De Heer Boerstra berichtte het Bestuur daar omtrent nog het volgende „Ik heb de eer Uw Bestuur mede te deelen, dat ik 3 Nov. a. s. naar Ned.- Indië vertrek en derhalve de voordracht van den heer van Reede niet meer zal kunnen bijwonen. Ware ik daarbij nog tegenwoordig geweest, dan zou ik het woord hebben gevraagd, niet om den spreker te bestrijden, doch om mijne instemming te betuigen met de hoofdlijnen van zijn betoog. De bespre kingen welke ik met den heer van Reede hield, hebben nl. geleid tot een hoogen graad van overeenstemming ten aanzien van de voornaamste punten." Een en ander neemt inmiddels niet weg, dat na bestudeering der drie

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 53