194 ^.'?"en uitoefenen. Op grond van de bestaande staatsrechtelijke verhoudingen bhjit ook bij de splitsing de leiding onverkort aan het Opperbestuur. Voor één punt uit de verdere beschouwingen moeten we nog bepaaldelijk de aandacht vragen. Het is het gedeelte, waar de inleider zegt: „Bij h.et hierna volgende zal ik uitgaan van de grondstelling, welke in den irj ,1J m£er en meer algemeen is aanvaard, dat bij de verdediging van Nederland in Europa de hoofdtaak is weggelegd voor het Leger, terwijl in Indie deze taak zal moeten worden vervuld door de vloot. Eene nadere argumenteering van deze stelling vermeen ik wel achterwege te mogen laten Het stemt wel ontmoedigend dat een dergelijke stelling, zonder argumen teering in een milieu als dat der Vereeniging ter beoefening van de krijgs wetenschap is kunnen worden geponeerd, maar het is nog ontmoedigender dat daartegen geen enkel woord van protest in opgegaan. De leuze „in Nederland het Leger, in Indië de vloot", werd meer aange heven eene argumenteering daarvoor wordt ons echter ook thans weer ont houden. Wat de Nederlandsche defensie betreft, achten we ons tot oordeelen on fout de Indlsche defensie is het medegedeelde echter bepaald Een in hoofdzaak maritieme organisatie van de weermacht ligt volkomen buiten ons vermogen. Hoe vaak werd niet reeds ten duidelijkste aangetoond, dat het beginsel: „een eilandenrijk moet door een vloot verdedigd worden" voor onze omstandigheden niet opgaat. Het is een phrase, een „Schlagwort" waarvan de onhoudbaarheid bij iedere poging tot argumentatie ten duidelijkste tot uiting komt. J Het moet uit de belichting, die het Indische weermachtsvraagstuk den laats ten tijd heeft ondervonden nu toch wel duidelijk naar voren zijn gekomen, dat leger en vloot naast elkaar de plaats behooren te vervullen welke hen logischerwijze toekomt om, samenwerkende en elkander zooveel mo gelijk aanvullende, tot eene combinatie te geraken, die binnen ons vermogen een maximum rendement verzekert. We gaan thans over tot de bespreking van de tweede voordracht, waarin de Luit. ter zee le kl. van Reede de weermacht in Indië aan eene beschouwing onderwerpt. De spreker neemt hiervoor als uitgangspunt de zoo juist weer gegeven stellingen van kolonel Schuurman en wijdt daarbij in het bijzonder zijn aandacht aan de doelstelling voor de Indische weermacht. De daarbij gegeven beschouwingen, welke over het algemeen bekende klanken weergeven, kunnen we behoudens een enkele opmerking stilzwijgend voorbij gaan. Zoo moeten we er de aandacht op vestigen, dat spreker bij de behandeling van punt 2 der doelstelling, „de handhaving der neutraliteit", zich een aan hanger toont van hetgeen wij in een vorig overzicht aangaven als het marine- standpunt waartegenover blijkens vroegere publicaties een duidelijk onderken- baar fegwstandpunt kan worden gesteld. Het gaat hier om de vraag of de neutraliteitshandhaving zich zal uitstrekken tot vele dan wel tot enkele punten. De heer van Reede zegt in dit verband „Terwijl ongetwijfeld op het oogenblik de oliehavens punten zijn, welke aandacht verdienen, moet er toch voor gewaarschuwd worden dit vraagstuk te eenzijdig te bezien. Dit zou eene miskenning zijn van de maritieme oorlog voering met hare vele moeilijkheden. Het hangt geheel van de niet vooruit te bepalen oorlogsomstandigheden af, welke punten van onzen Archipel speciaal van belang worden. In vele gevallen zullen geheel andere punten, baaien wellicht havens, gelegen nabij de groote handelsroutes of nabij territoir van den tegenstander een hoofdrol spelen. Bij de bijzondere geografische gesteldheid van den archipel, waarbij het aantal punten geschikt om als hulpsteunpunt te worden ingericht legio is, enz.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 56