195 Hiertegenover sprak de heer Boerstra destijds van „de enkele met den vinger aan te wijzen critieke punten, welke een belligeient waard kunnen zijn zich een oorlog met ons op den hals te halen"de neutraliteitshandhaving elders in den Archipel achtte hij van secundaire beteekenis. Zooals we reeds meerdere malen aangaven zien we in beide standpunten «en kenmerkend onderscheid, dat zich bij nadere uitwerking, in het kader van begrensde geldmiddelen, duidelijker zal demonstreeren. De spreker beëindigt zijne beschouwingen over de doelstelling van de Indische weermacht met ondervolgende recapitulatie 1. „Handhaving orde en rust. Hoofdtaak Leger, bijtaak Marine. 2. Handhaving neutraliteit, Indië niet rechtstreeks betrokken bij conflict, voornamelijk Marine. 3. Handhaving neutraliteit. Indië van zeer veel belang voor de oorlog voerenden. Leger en Marine. 4. Preventieve werking tegen plotselinge overval en verovering. Leger en Marine. 5. Leveren Volkenbondscontingent, hoofdtaak Marine. Wellicht ook Leger." Behoudens de in het voorgaande gemaakte opmerkingen kunnen we in beginsel zeer wel instemmen met deze samenvatting. Men ziet, dat van de leuze „in Nederland het Leger, in Indië de vloot" niet veel overblijft en we kunnen dan ook niet nalaten, dit gedeelte in de bijzondere aandacht aan te bevelen van hen, die zich als aanhanger van deze leuze uit spraken. Met instemming namen we ook kennis van hetgeen de inleider in dit verband omtrent de onderlinge samenwerking tusschen de beide deelen der Indische weermacht zeide. „Geen tegenstelling dus, doch samenwerking. Degenen, die versterking van een der deelen ten koste van het andere propageeren spelen een gevaarjijk spel, zij geven bovendien blijk het wezen der weermacht niet te begrijpen." Gulden woorden, voorwaar, die, ware er ook de hand aan gehouden, veel geschrijf zouden hebben voorkomen. Geschrijf, dat in middels onvermijdelijk was, sedert de Memorie van Antwoord betreffende het ontwerp vlootwet 1925 de mededeeling bevatte, dat door vermindering van uitgaven voor het leger, bedragen zullen moeten worden vrijgemaakt om een deel der vlootuitgaven te compenseeren. Bij zijne beschouwingen over de samenstelling der Indische weermacht stelt spreker voorop, dat het uitsluitend Regeeringszaak is om uit te maken hoe groot de sterkte van de weermacht in de naaste toekomst moet zijn en in welk tempo de aanvulling en vernieuwing moet plaats vinden. „De weermacht aldus de inleider is een der middelen waarover de Regeering beschikt, om hare buitenlandsche politiek mogelijk te maken, zij alleen ontvangt de noodige inlichtingen over de ontwikkeling van den politieken toestand in het buitenland, zij dus kan beoordeelen in hoevere meer of minder krachtsinspan ning, dus al of niet vermeerdering der preventieve werking in de naaste toe komst noodig is, zij ook zal rekening hebben te houden met den financieelen toestand van het eigen land, en een en ander in verband met elkaar brengende, moeten beoordeelen welke offers ten behoeve van de weermacht gebracht moeten worden". Spreker is van meening, dat het, in dit licht bezien, verkeerd zou zijn mini mum of maximum vlootplannen aan te geven, doch dat het volkomen op den weg van ons militairen ligt bepaalde desiderata aan te geven, die leiding kunnen geven bij de verdere plannen. Hij zegt in dit verband ook nog: „Het is niet: bij deze sterkte 100 veiligheid en daarbeneden niets, maar al naarmate we de weermacht van uit het nulpunt opbouwen, zal onze veiligheid vermeer deren". In enkele woorden is hier een uiterst belangrijke zaak aangeroerd, die bij •nadere beschouwing nog wel stof tot vragen en opmerkingen moet opleveren. We kunnen hierop slechts terloops ingaan en willen dan inde eerste plaats de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 57