199 De vraag is voor hem en ook voor ons slechts „Hoe krijgen beide gebiedsdeelen tezamen het meeste rendement van de ge zamenlijke maritieme weermacht?" De vraag of dit meeste rendement verkregen zal worden door een gesplitste of ongesplitste Staatsmarine, kan, wanneer zij zooveel mogelijk ontdaan is van bijkomstige complicaties, dan des te beter worden beantwoord. Het zou ons te ver voeren, indien we ingingen op de bezwaren, die volgens spreker tegen de splitsing uit een oogpunt van personeelsorganisatie bestaan. We willen echter gaarne erkennen, dat spreker er in geslaagd is om aan te toonen, dat die bezwaren er inderdaad zijn. Scherper dan we dat tot nu toe in andere publicaties hebben aangetroffen worden ze in deze voordracht uit ééngezet. Toch heeft deze uitéénzetting ons nog niet tot de overtuiging ge bracht, dat daardoor de splitsing onmogelijk zal zijn. Dit zelfde geldt ook voor hetgeen werd aangevoerd met betrekking tot het materieel der Marine. We kunnen dan ook geenszins medegaan met zijn conclusiedat de split sing onuitvoerbaar is en de Indische Marine daardoor ten doode zou zijn op geschreven. We vestigen er inmiddels de aandacht op, dat met het voorgaande nog slechts een deel van het vraagstuk der splitsing is besproken en naar onze overtuiging het belangrijkste deel, nl. dat van de verantwoordelijkheid over de Indische defensie nog niet aan de orde is gesteld. Spreker licht aan het slot van zijn voordracht nog toe dat dit opzettelijk is geschied, aangezien deze zaak in de derde voordracht ter sprake zou komen. Ten slotte vermelden we nog even dat spreker vrij nuchter staat tegenover den factor „vlagvertoon", die door tegenstanders van de splitsing gemeenlijk nog al als een zwaar argument wordt aangevoeld. Persoonlijk is hij van meening, dat de daarmede beoogde belangen van lager rangorde zijn dan de defensie-eischen. Met dit inzicht stemmen we geheel in. Overigens gelooven we niet, dat deze aangelegenheid bij doorvoering der splitsing zou worden geschaad. Ook bij splitsing der Marine kan vlagvertoon, wanneer dit noodig is, zonder bezwaar plaats vinden. Men houde daarbij slechts voor oogen, dat ook eene afzonderlijk Indische Marine een gezagsinstrument is van het Konink rijk der Nederlanden en dat dit met de tot de Indische Marine behoorende schepen uiteraard niet minder het geval is. Werd in de voordracht van den heer van Reede de splitsing der staats marine reeds gedeeltelijk aangeroerd, in de derde voordracht van krijgs wetenschap bracht oud-Generaal J. F. B. Kalff deze aangelegenheid opnieuw, thans in haar vollen omvang, ter sprake. De spreker betoont zich een beslist voorstander van de splitsing. Aan gezien de argumenten, die daarvoor werden aangevoerd volkomen aansluiten bij hetgeen door ons in de overzichten in dit tijdschrift en ook elders, bij herhaling werd voorgestaan, zullen we slechts zeer ter loops op deze voor dracht ingaan. Het standpunt van den spreker komt tot uitdrukking in de voldoende stellingen: „Éénheid in het bestuur der defensie wordt óók voor de voorbereiding der verdediging van Ned.-lndië geëischt. De voorbereiding der maritieme verdediging van Ned.-lndië behoort niet bij den Nederlandschen Minister van Landsverdediging te berusten, doch onder verantwoordelijkheid van den Minister van Koloniën te worden gebracht. Daardoor kunnen de tegenwoordige organisatie en beheer der Marine niet ongewijzigd worden gehandhaafd. Intusschen behoeft de hieruit voortspruitende gezagsverlegging het karakter der „Staatsmarine" zoo weinig mogelijk aan te tasten". Met deze stellingen wordt de kern van het vraagstuk scherp aangeduid en de zaak daardoor al dadelijk op het plan gebracht, van waaruit het in de eerste plaats dient te worden belicht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 61