209
op 26 Januari dat de Engelsche Arbeidersbeweging „de lawaaierige militaire
demonstratie tegen het Cantonneesche Gouvernement" betreurt en als een
daad van agressie beschouwt die een vriendschappelijke regeling op basis van
volledige erkenning van het Chineesche nationale zelfbestnur in den weg staat.
Die verklaring werd door de deputatie zelfs aan Chen overgeseind.
Drie dagen later houdt Chamberlain zijn bekende rede in Birmingham,
waarin hij verklaart dat Engeland genegen is om de exterritoriale rechten te
herzien, toe te stemmen dat Britsche onderdanen Chineesche belastingen
betalen, mits zulks geen achteruitstelling ten opzichte van andere naties betee-
kent. Groot-Brittannië is genegen de tractaten betreffende de concessies te
herzien, maar eischt dat de Britten stem in het beheer der concessies zullen
behouden. Hij wijst er op dat Engeland de Zuidelijke Regeering niet kan
erkennen, zonder daarmede tevens een scheiding tusschen N. en Z. te erken
nen. Het zenden van een krachtige expeditionaire macht bleef de Britsche
Regeering echter onvermijdelijk achten, omdat aan die macht den eisch moet
kunnen worden gesteld dat zij het leven en de bezittingen der Britsche onder
danen ten allen tijde kan beschermen.
De uitwerking dier tegemoetkomende rede zal voor Chamberlain vermoe
delijk wel een onaangename verrassing zijn geweest. Want niet de Zuidelijken
maar de Noordelijken beantwoordden die rede met een protest tegen de
Britsche troepenzendingen. Chang Tso lin betuigt openlijk zijn misnoegen over
het feit dat zoo bijzonder veel aandacht aan het Zuiden wordt geschonken en
meent dat hij daardoor niet tegenstaande hij de zaak der vreemdelingen is
trouw gebleven, noodeloos aan prestige, aan „face", heeft ingeboet.
Op den 31en Januari richt de Waichiaopu, de Pekingsche Minister van
Buitenlandsche Zaken, aan Engeland het verzoek om op grond van art. 10 van
het Volkenbondsverdrag de Chineesche territoriale onschendbaarheid te willen
respecteeren en dringt mede op grond van de Washington verdragen aan op
een staking van alle troepentransporten, daar het zenden van troepen te
Sjanghai volkomen overbodig wordt geacht.
Bijna gelijktijdig met dit protest wordt het ontslag van Sir Francis Aglen,
de inspecteur-generaal van den Maritieme Douanedienst bekend gemaakt. Sir
Francis Aglen had 15 Januari te Hankou met Eugène Chen geconfereerd. Bij
terugkomst in Peking weigerde hij de surtaxes te heffen aangezien deze hef
fingen in strijd waren met de bestaande verdragen. Na de heftige protesten
der Zuidelijken tegen de surtaxes, zag Chang Tso Lin in deze handelwijze
niet anders dan een sabotage van de financieele belangen van het Noorden
en daarop volgde het ontslag van Aglen.
Maar ook tegenover de Cantonregeering miste Chamberlains rede volkomen
zijn uitwerking. Aangemoedigd door het optreden van Wellington Koo en de
Labour Party breekt Chen de onderhandelingen over de consessie te Hankou
af, onder voorwendsel dat hij geen overeenkomst wenscht te teekenen onder
dwang van troepen en schepen concentraties. Drie dagen later worden de
onderhandelingen echter weer hervat op voorwaarde dat Engeland de troepen
transporten zal staken.
In Engeland zelf komt ernstig verzet tegen de gestie der Labour-Hartij die
het Engelsche nationale beginsel „wright or wrong, my country" met voeten
had getreden en ten tweede male op onmiskenbare wijze getoond had, steeds
meer onder Bolshevistischen invloed te geraken, nadat zulks bij de kolenstaking
reeds afdoende was gebleken. Mac Donald was verplicht op 6 Februari in een
rede, in de Albert Hall uitgesproken, een deel van de declaratie van 29 Januari
weer te herroepen.
In het Parlement bleef de partij echter haar actie voortzetten. De Britsche
Regeering liet zich echter niet van haar stuk brengen en gestadig blijven de
troepentransporten hun weg naar China vervolgen. Dat maakte indruk op de
„To loose face" is een in China veel gebruikte uitdrukking die wellicht
het begrip „maloe maken" het meest nabij komt. De Chinees is voor dit
„maloe maken" zeer gevoelig.