214
onbelangrijke gevallen van muiterij en militair oproer te bestempelen met de
verzachtende benaming „relletjes" en disciplinair af te doen. Het wil mij voor
komen, dat hieraan voor het Leger een groot gevaar is verbonden; ik hecht
er weinig geloof aan, dat die nog al eens voorkomende gevallen van muiterij,
oproer, collectieve ongehoorzaamheid, enz. slechts vormen „kwajongensstreken".
Waarop even verder volgt: Als het gewoonte wordt over doodslag met een
schouderophaal te spreken als over een stoei-partij, waarbij één het ongeluk
heeft in een geopend mes te vallen, zal het niet lang duren of doodslag is
aan de orde van den dag. Evenzoo zal het gaan met muiterij en oproer;
raakt de soldaat er aan gewend, dat de chefs die excessen beschouwen als
kwajongensstreken, brooddronkenheid, enz., dan breekt spoedig de tijd aan, dat
de militair niet meer bewust is, dat hij door handelingen, die de wet bestempelt
als muiterij, oproer, enz. zich schuldig maakt aan zeer ernstige misdrijven.
Vervolgens wordt behandeld de wettelijke verplichting van iederen meerdere
om te beletten dat een mindere een misdrijf pleegt waarbij aan dien meerdere
bovendien de verplichting is opgelegd om tegen den dader de door het belang
der zaak gevorderde maatregelen van geweld aan te wenden.
Schrijver waarschuwt tegen te groote clementie van den meerdere en tegen
het te veel zoeken naar de oorzaken.
Komt men onverwachts te staan voor den plicht het plegen van een misdrijf
te doen eindigen, c. q. te voorkomen, zoo handelt men het verstandigst zich
zooveel mogelijk te bepalen tot de feiten, zooals men die werkelijk ziet, m.a.w.
tot het misdrijf zelf, terwijl men zich, op dat oogenblik niet verdiept in beschou
wingen betreffende de oorzaken; dit is meer het werk van hem, die later het
justitieel onderzoek leidt en van den rechter, die bij de toediening van de
strafmaat met die oorzaken rekening kan houden.
Het artikel is zoodanig interessant en krachtig geschreven, dat de lezing ervan
met klem wordt aanbevolen. Enkele aanhalingen mogen nog ter illustratie dienen.
„Een meerdere, die in strijd met zijn plicht niet krachtig genoeg optreedt
tegen muiterij e. d. misdaden, omdat hij b. v. vermeent, dat een en ander is
ontstaan door ontactvol optreden van een anderen meerdere, komt voor de
grootste verrassingen te staan; naderhand blijkt vaak, dat de werkelijke oorzaken
van de muiterij, enz. veel dieper zaten en o.a. een gevolg waren van een com
munistische en anti-militairistische agitatie.
Doch ik ga verder. Zelfs aangenomen, dat werkelijk een militair misdrijf
wordt gepleegd ten gevolge van het ontactvol optreden van een meerdere,
dan nog behoort elke andere meerdere, die van het misdrijf getuige is, alle
vereischte maatregelen te nemen om het plegen van dat misdrijf te doen
eindigen en den dader, c. q. de daders in handen van de justitie te leveren".
In het hoofdstuk: „Bestrijding van muiterij" werden meerdere frappante
voorbeelden gegeven van de merkwaardige invloed welke een kalm, vastberaden
optreden op de muiters uitoefent.
Ook de zielkundige beschouwingen van schrijver zijn hoewel reeds bekend
het lezen overwaard.
De conclusie waartoe aan het slot van het eerste deel wordt gekomen luidt
„Naar mijne meening die is gegrond op de voorafgaande beschouwingen
mogen tegenover muiters slechts eischen worden gestelddoet men dat niet,
dan worden de rollen omgedraaid en stellen de muiters eischen.
Die eischen van het bevoegde gezag moeten in de eerste plaats omvatten:
„onvoorwaardelijke gehoorzaamheid".
Een dergelijk optreden van het gezag is in overeenstemming met de wet en
bovendien zoowel in het belang van de tucht, van de rust en orde in den
Staat, als van den soldaat zelf.
In deel II worden meerdere factoren opgesomd welke van invloed zijn zoo
als „Handhaving van de tucht"; „legering en verpleging"; „Zwaarte van de
oefeningen" en „Blinde gehoorzaamheid".
Vooral dit laatste wordt warm ter lezing aanbevolen.
Tot slot het volgende citaat: