6. Mitrailleurs.
7. Plaats compagniescommandant, commandogroep,
8. Verbinding.
9. Munitie.
10. Geneeskundige dienst.
11. Verpleging.
Bij de onderwijsoefeningen zullen alle bevelvoe-
R. I. 233 renden, behalve de onderwijzer, bij de A. V. O.
oefeningen alle bevelvoerenden, behalve de leider,
de houding aannemen, waarin zij zich ook in werke
lijkheid zouden bevinden. De onderwijzer en leider
bewegen zich dus vrij en houden zich daar op waar
zulks het beste is.
De plaats van den onderwijzer wordt ook niet
bezet of gemarkeerd, behoudens eene uitzondering
nml. dat bij de opleiding van de brigade de plaats
R. I. 247/3/ van den brigadecommandant wordt ingenomen door
den reservebrigadecommandant en deze weder door
een der manschappen wordt vervangen.
De plaats van den leider dient wel te
worden bezet met het oog op het onderhouden van
de verbinding (berichtendienst) en het
verband.
G- V. I. Den geoefend wordenden bevelvoerende moet
85,103,46. nml. ook geleerd worden er steeds aan te denken
34. om berichten te zenden aan zijn hierarchieken chef,
A. T. V. 160. alsmede om het verband met dezen te onderhouden.
Na deze uiteenzetting van het groote verschil
tusschen de twee soorten van oefening is het duidelijk
dat in de dienstopgaven steeds uitdrukkelijk dient
te worden vermeld of de oefening eene onderwijs-
dan wel eene A. V. O. oefening is, en voor welke
onderdeden de oefening geldt; dan is het meteen
duidelijk wie hetzij als onderwijzer, hetzij als leider,
optreedt. Nu kan het voorkomen dat b v. bij het
onderwijs aan een brigade, de sectiecommandant
optreedt als onderwijzer met het oog op de oner
varenheid van den brigadecommandant dan wel
dat de sectiecommandant de onderwijsoefening benut
voor de verdere vorming als onderwijzer van den
brigadecommandant en dat om dezelfde redenen de
compagniescommandant optreedt als onderwijzer
bij een sectie, c. q. de onderwijsoefening der sectie
benut voor de verdere vorming als onderwijzer van
den sectiecommandant, doch dan dient zulks eveneens
te worden vermeld.
145