6. CRITISCHE BESCHOUWINGEN OP DE „WENKEN VOOR
PATROUILLES BIJ HET OPTREDEN TEGEN
EEN INL. VIJAND" door R. M. v. AÏOURIK i)
III.
door
L.A. SNELL.
Hoofdstuk X. Vervolging, achtervolging, opsporing.
Bij deze handelingen speelt het spoorzoeken een zeer groote
rol. Het spoorzoeken zit niet iedereen in het bloed. Het is een gave,
die zorgvuldig verder moet worden opgekweekt. Men leide de
flinkste en scherpzinnigste militairen tot spoorzoeker op en oefene
ze voortdurend. Elke brigade dient over 2 a 3 goede spoorzoekers
te kunnen beschikken.
In kampongterrein en in het algemeen in bewoonde oorden zullen
bij de vervolging c. q. achtervolging de beste resultaten worden
verkregen door zoo snel mogelijk op te rukken van de eene kam
pong naar de andere om door ondervraging van bevolking en
hoofden te weten te komen, waarheen of in welke richting de bende
is getrokken. Van spoorzoeken is dan in den regel geen sprake,
omdat het terrein vol zal zijn van sporen der bevolking.
Is de patrouille plotseling tegen een bende gestooten, die dan
gewoonlijk in alle richtingen uit elkaar spat, dan is het 't beste
om ze onmiddellijk in die richtingen door kleine patrouilles van
2 a 3 man na te zetten (het z. g. „boeroe").
Deze patrouilles werpen dan hun veldzakken zoo vlug mogelijk
neer, welke door de treindekking worden verzameld. Bij een goed
getrainde brigade mogen deze patrouilles gerust 1/2 uur weg
blijven.
Anders is het, wanneer deze ontmoeting in het oerwoud plaats
vindt. Ook dan worden de in verschillende richtingen vluchtende
bende-leden op bovenomschreven wijze vervolgd, doch deze ver
volging mag niet te ver worden doorgezet (hoogstens 10 a 15
minuten), waarop de patrouilles naar het punt van uitgang terug-
keeren. Zoodra de patrouille weer is verzameld, wordt het duide
lijkste spoor gevolgd. Ook kan men, als de patrouille b. v. 2
brigades sterk is meerdere sporen, elk door 1/2 brigade laten vol-
260
Met een schets.