pad weer wordt gevonden. Zorgvuldig wordt hier door de spits
nagegaan of de sporen er nog zijn. Zoo neen dan worden de
randen van het open gedeelte door de spits verkend, nadat den
hoofdtroep is opgedragen ter plaatse halt te houden en nadere
bevelen af te wachten. Worden alsdan geen sporen aangetroffen,
dan is 't zoo goed als zeker, dat de bende zich in de alang-alang
of in de ladang bevindt, die dan omsingeld en doorzocht moet
worden. In het bevestigende geval wordt op dezelfde wijze door
gemarcheerd. Moet een rivier worden gepasseerd, dan wordt al
vorens over te gaan de overkant nauwkeurig door de spits gade
geslagen. Wordt de bende ingehaald, dan zal, als zij nog marcheert,
haar een kleine voorsprong worden gelaten. Is zij rustende, dan
moet zij behoedzaam omsingeld worden. Is zij bezig een bivak
te maken, dan wordt dadelijk teruggemarcheerd en in de late mid
daguren het bivak overvallen.
Wordt de spits onverhoopt ontdekt, dan mag zij niet aarzelen
onmiddellijk te attaqueeren en de vluchtenden neer te schieten. Op
het schieten moeten de verbindingspatrouilles den hoofdtroep zoo
snel mogelijk opsluiten.
Bij het opsporen van schuilplaatsen in het gebergte, wordt zoo
dra sporen worden ontdekt, op dezelfde wijze gehandeld.
Het volgende is een voorbeeld van een slecht uitgevoerde achter
volging.
Na den overval van een brigade Infanterie in Boven Troemon
door een bende kwaadwilligen in den nacht van 2 op 3 Maart 1926
(zie het begin van het vorige voorbeeld) i) trok de bende over
Sibadéh (zie schetskaart No. 1) i) in N. richting naar Boven
Bakongan. Op het bericht hiervan werd haar door den troepen
commandant te Troemon twee patrouilles, elk sterk 3 brigades
nagezonden. De eene patrouille had opdracht over Kroeëng Batèë
te patrouilleeren naar Sileukat en Sibadéh. De andere patrouille
werd per Gouvernementsstoomer overgebracht naar Bakongan
(gelegen op 2 uur stoomens van Troemon) en had opdracht om
na debarkement te Bakongan, onmiddellijk op te rukken naar
Boven-Bakongan om te trachten de bende den pas af te snijden en
terug te jagen naar het Sibadéhsche, waar de kans groot was, dat
zij door de eerst genoemde patrouille zou worden opgevangen.
Den 7den Maart 1926 rukte deze patrouille na te Bakongan te
zijn gedebarkeerd te 12 uur 's middags zoo snel mogelijk op naar
Kg. Beutöng in Boven Bakongan en betrok hier te 4 uur n. m.
bivak. Den volgenden ochtend werd de marsch voortgezet. De
patrouille was nu vergezeld van het hoofd van Beutóng. Onderweg
kreeg deze van een bewoner der op ]/2 uur gaans Oostelijk van
Beutöng gelegen kampong Si Doea Maïh bericht, dat de bende
dien ochtend door deze kampong in N. richting was getrokken
Maartnummer I. M. T.
262