in de meeste gevallen onmogelijk zal zijn, voorwerpen van minder
dan 1 M. hoogte stereoscopisch te bezien.
Schuine foto's, d. w. z. foto's, genomen onder een hoek van
meestal ongeveer dertig graden met het horizontale vlak, zijn bij
zonder geschikt om een inzicht te verkrijgen in den aard
(begroeiing, formatie) van een vrij breede terreinstrook, waarin
eenigerlei actie verwacht wordt, of reeds begonnen is. Deze foto's,
meestal in 's vijands richting genomen, en daardoor veel overeen
komst vertoonend met het panorama, dat zich aan een hoog-
opgestelden waarnemer zou voordoen, leveren, bij bestudeering
weinig moeilijkheden op; evenwel leenen zij zich niet tot bestu-
deeren op de wijze van plattegrond".
Men neemt de foto zoodanig voor zich, dat de terreinvoorwer-
pen, die daarop afgebeeld zijn, hun natuurlijken stand innemen,
en oriënteert daarna de kaart aan de foto, zoo mogelijk gebruik
makend van den op de foto aangebrachten noordpijl. Ging men
andersom te werk, dan zou men de kaart met het noorden naar
boven nemen, en daarna de foto moeten draaien, waardoor men
het beeld in een zeer ongewone positie zou moeten bekijken 2),
terwijl daarentegen de kaart zonder hinder „onderste-boven"
bestudeerd kan worden.
Wanneer men den vorm van zekere terreinvoorwerpen (b. v. kam
pongs of het beloop van wegen, rivieren, e. d.) op foto en kaart
met elkaar vergelijkt, dan valt direct de zeer geprononceerde
perspectivische verteekening op, die soms moeilijkheden geeft bij
het identificeeren (zie Bijlagen Ila en b, III a en b).
Door eenige oefening wordt dit bezwaar gemakkelijk over
wonnen.
Om de juiste kaartligging van een op de foto afgebeeld punt te
bepalen verdient het vaak aanbeveling, dit punt te beschouwen
als het snijpunt van twee (denkbeeldige) lijnen, welke zoowel
op kaart als foto voorkomen.
De identificatie van eenige veel voorkomende terreinvoorwerpen.
Behalve door stereoscopische bezichtiging, wordt het opmerken
van hoogteverschillen en daardoor het herkennen van veel objecten
vergemakkelijkt door eventueel aanwezige slag- en eigenschaduwen.
Galangans, ravijntjes, opgaande begroeiing, hellingen a. a. leveren
daarom meestal weinig moeilijkheden op.
formuIe: 3ÖÖÖ X F X
267
Het kleinst waarneembare diepteverschil kan berekend worden uit de
1 f H2
Hierin stelt F de brandpuntsafstand van de gebruikte camera voor, f de
afstand waarop men het beeld beschouwt, H de opnamehoogte, en O de
afstand tusschen de 2 punten, waarboven de foto's genomen zijn.
2). Men zie bv. foto No. 5 van het emplacement Sasaksaat, opgenomen in
het December-nummer van het Orgaan der N. I. O. V.