Het resultaat van de besproken kaarteering is een kaart waarop
alleen de horizontale gesteldheid van het terrein is aangegeven;
voor het verkrijgen van hoogtegegevens is het uiteraard noodig
op het terrein metingen te verrichten. Aangezien de kaart toch
met het terrein dient vergeleken te worden om de bij het copieeren
der foto's ontstane fouten te herstellen en ook namen van rivie
ren enz. te vermelden kan bedoeld meetwerk tijdens deze door
kruising van het terrein geschieden. In verband met de omstan
digheid, dat alleen nagenoeg geheel vlakke terreinen op deze
wijze worden opgenomen, veroorzaken deze bijmetingen geen
moeilijkheden en ook niet veel tijdverlies.
Dat het terrein inderdaad vlak dient te zijn en dus aan den
desbetreffenden theoretischen eisch ook in de praktijk dient
voldaan te worden, moge uit het volgende blijken (fig. 3 en 4).
Een punt M, dat boven het projectievlak is gelegen, blijkt zich
op het cliché te projecteeren in een punt M,, dat op een afstand
M, M0 is verwijderd van de plaats waar dit punt in de orthogo-
nale projectie moet gelegen zijn. Deze afwijking M, M0, die de
fout op de foto en dus ook de kaart voorstelt, kan met behulp
A
van de formule M, M0 h X berekend worden, waarin h
de hoogte van het terreinvoorwerp, A de hoogte van het vliegtuig
en D V M, de afstand van het punt M tot het voetpunt van
de vertikaal uit het vliegtuig is. Nemen we voor die fout een
waarde aan, dan kan uiteraard de hoogte h bepaald worden, welke
de terreinverhevenheden mogen ^hebben en dus ook vaststellen
welke hoogteverschillen in het terrein, dat op een foto wordt
voorgesteld, mogen voorkomen.
Bij een normale topografische kaarteering op een schaal van
1 25.000 kan de grootste toelaatbare fout M. M. op 0. 3 m. M of
7.5 M. gesteld worden. Hieruit volgt, dat indien bij de opneming
de vlieghoogte 2500 M bedraagt en de foto zuiver vertikaal wordt
genomen, (bij gebruik van fotoplaten van 13 X 18 c. M. waarop
de grootste afstand van een punt van den rand tot het centrum
A 2500
2.75 K. M. is)h. hoogstens 7.5X^-= 7.5 X of 7 M mag zijn.
Wijkt de optische as van het fototoestel gedurende het fotogra
feeren 5° uit de vertikaal, dan zal evenwel wegens de omstan
digheid, dat het voetpunt van de vertikaal uit het vliegtuig niet
meer met het centrale punt van de plaat samenvalt doch zich
daarvan op een afstand A tgi verwijderd heeft, de afstand D voor
de meest ongunstig gelegen punten worden 2750 A tgi 2969
M en in verband hiermede het toelaatbare hoogteverschil h slechts
6 M mogen bedragen.
Aangezien de foto's zelden vertikaal genomen worden, doch de
optische as gemiddeld 5° van de vertikaal uitwijkt, kan 6 M be
schouwd worden het maximum hoogteverschil te zijn, dat in het
308