terrein van een foto mag voorkomen, Indien althans op 2500 M hoogte gevlogen wordt. Wanneer de vlieghoogte aanmerkelijk kleiner is, zullen blijkens de formule ook de toelaatbare hoog teverschillen beduidend kleiner zijn, immers is de afwijking M M omgekeerd evenredig met de hoogte A van het vliegtuig, en hier uit valt op te maken, het voor een topografische kaarteéring van niet volkomen vlak terrein gewenscht is zoo hoog mogelijk te vliegen. J 3. Het vervaardigen van schetskaarten. Gewoonlijk noopt het ontbreken van een behoorlijke trigono- metrischen grondslag in een gebied tot een vluchtige opneming waarvan de resultaten schetskaarten genoemd worden. Uitgaande van de weinige vaste punten, die in zulk een ter rein beschikbaar zijn, legt men bij de gewone terrestrische opneming eerst een zoo nauwkeurig mogelijk met eenvou dige instrumenten gemeten net van hulppunten of van poly gonen over het te kaarteeren gebied en past daarna de detail metingen in dat net in. Op overeenkomstige wijze heeft ook de onderwerpelijke luchtfotogammetrische opneming plaats. Kan men voor het samenstellen van het net aardsche metingen verrichten, dan bestaat uiteraard het fotogrammetrisch kaarteeren verder slechts uit het zoo goed mogelijk overbrengen van de terreinvoorstelling, die op de foto's voorkomt, in dat net. Aangezien daarbij het entzerren der foto s op de hiervoren aangegeven wijze in den regel uitgesloten is wegens gebrek aan de noodige bekende punten, moet men zich tevreden stellen met een over brenging middels een pantograaf. Het is vanzelfsprekend dat de vervormingen veroorzaakt door de niet loodrechte stand van de optische as hierdoor niet verdwijnen en dat het dus zaak is zoo gelijkmatig mogelijk te vliegen. Indien een wijd triangulatienet ter beschikking staat, verkrijgt men den grondslag door tusschen die punten een aantal hulp- punten te bepalen middels tot strooken aaneengeschakelde vertikale luchtfoto's, waarop minstens 2 bekende triangulatiepunten voor komen. Men heeft daartoe slechts de strook tusschen de bekende punten in te passen en de markante punten welke men als. hulppunten wenscht te gebruiken, door te prikken of met een pantograaf over te brengen. Het is gewenscht de ligging dezer punten daarna nog te verbeteren door met een 2de c. q. 3de stel foto's nogmaals dezelfde punten te bepalen en het midden van de aldus verkregen plaatsen vast te stellen. Zijn aardsche metingen ter bepaling van een wijd triangulatienet uitgesloten omdat men niet of zeer moeilijk in het terrein kan doordringen dan moeten uiteraard ook de gegevens voor het samenstellen van het net van vaste punten of polygonen uit de foto's afgeleid worden. Al naar gelang men veel of weinig tijd 309

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 13