deelnamen, voldoende gegevens omtrent de blijvende invaliditeit beschikbaar te hebben. Dit geldt in de eerste plaats voor die tengevolge van gasvergiftigingen, omdat daarvan het aantal invaliden in de eerste naoorlogsjaren procentsgewijze veel sterker terugliep dan van de andere invaliden. Nog moeilijker bleek het om van dat aantal invaliden den graad van invaliditeit vast te stellen. Wanneer we invaliditeit noemen geheele of gedeeltelijke onge schiktheid voor den arbeid, dan is het niet alleen van belang te weten hoevelen gedeeltelijk ongeschikt zijn, doch ook in welke mate dit het geval is In de meeste landen is de mate van onge- geschiktheid voor den arbeid, dus de graad van invaliditeit weerspiegeld in het bedrag, dat den invalide aan pensioen wordt uitbetaald. Doch daar de wettelijke bepalingen, volgens welke dat pensioensbedrag wordt vastgesteld, niet in alle landen gelijklui dend zijn, is onderlinge vergelijking met die bedragen als basis niet onaanvechtbaar. Voorts werden in het geheel geen gegevens gevonden omtrent den graad van invaliditeit, veroorzaakt door de oudere wapens. Een en ander heeft dus tot gevolg, dat dit punt zeer onvolledig moet blijven. ad le. In 1884 genoten in Duitschland 69895 man staatspensioen op grond van invaliditeit tengevolge van in den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-1871 opgeloopen verwondingen. Na 1884 werden nog meer gevallen van invaliditeit uit den oorlog van 1870-1871 vast gesteld, zoodat mag worden gerekend op een aantal van rond 70000 oorlogsinvaliden op een getal van 103866 overlevenden (zie hier- voren de vermisten worden thans allen als gewonden in rekening gebracht) of rcnd 7O°/0. Omtrent den graad der invaliditeit dezer 70000 man zijn helaas geen gegevens bekend. Na den Oostenrijkschen veldtocht in 1878 naar Bosnië en de Herzogewina werden van de 2517 gewonden er 1416 afgekeurd wegens blijvende of tijdelijke invaliditeit, wat neerkomt op onge veer 56°/0. Zooals we hiervoren zagen, bedroegen de verliezen van de Engelsche land- en zeemacht tezamen 2,089,791 man. Hier van leefden in 1920 nog 1.323.652 man, waarvan ongeveer 75°/0 of 1.000000 man pensioen ontvingen. 35% (26% van het totaal) van deze pensioengerechtigden ontvingen dat pensioen op grond van invaliditeit ten gevolge van verwondingen de overige 65 ont vingen pensioen wegens ziekten. Van Frankrijk wordt bericht, dat op 1 April 1920 aan 422.428 „victimes de blessures de guerre" pensioen werd uitbetaald, waarvan aan 231.475 man voorloopig tijdelijk. Het aantal overlevenden der gewonden van het Fransche leger wordt geschat op 2.350000 man (zie hiervoren). Het percentage invaliden zou dan op genoemden datum 18% hebben bedragen. Daar de opgaven der Fransche verliezen slechts op schattingen berusten, is de juistheid van vorengenoemde getallen niet boven twijfel verheven. Andere gegevens van het Fransche leger zijn evenwel niet beschikbaar. 345

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 49