356 8. OVERZICHT NEDERLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN. Militaire Spectator. De kapitein van den Oeneralen Staf J. F. van den Vijver, vervolgt zijn belangwekkende studie „Het tactisch gebruik van zware mitrailleurs in Frankrijk gedurende en na den wereldoorlog." Schrijver geeft een overzicht over het gebruik van den zwaren mitrailleur in het verdedigend gevecht en licht dit toe met een paar voorbeelden. Het geheel staat in het teeken van den stellingoorlog, doch dit mag geen reden zijn om de eruit te trekken leering niet ernstig te overdenken. Een aandachtige studie moet voldoening geven. De voornaamste leeringen welke eruit te trekken zijn, ook voor den bewe gingsoorlog, mogen als volgt worden samengevat. Hoofdzaak bij de verdediging is een zoo krachtig mogelijk infanterie-vuur, vóór de lijn, waarin men den vijandelijken aanval wil stuiten en voorts vuur binnen de te verdedigen strook om de hardnekkige verdediging van dat terrein kracht bij te zetten. Niet in de eerste plaats vuur op grooten afstand vóór de stelling. De groote dracht van het wapen en de juistheid van zijn vuur moeten worden uitgebreid, om de mitrailleurs, verspreid en zoo ver mogelijk naar achteren op te stellen, ten einde te voorkomen dat ze ontijdig buiten gevecht gesteld worden, en om zeker te zijn dat op de geëigende gevechtsmomenten een krachtig vuur kan worden geconcentreerd op de meest gevaarlijke punten. Het artikel wijst er op, dat men niet volstaan kan met den mitrailleur een stelling aan te wijzen en met het trekken, op de kaart, van een pijl, die de schootsrichting aangeeft, doch dat men de strook waar het vuur inderdaad gebracht kan worden moet aanduiden. Schrijver zegt: „Hun (der mitrailleurs) opstelling vormt den grondslag voor de groepeering der overige onderdeelen". Nog liever zouden wij zeggen, de ligging van de vuurstrooken van de mi trailleurs vormen den grondslag voor de organisatie van het aaneensluitende infanterie-vuur. Immers uit die ligging volgt, waar het vuur van de mitrailleurs moet worden aangevuld door het vuur van de overige infanterie-vuurwapens i. c. h. 1.1. de karabijn-mitrailleurs en de karabijnen. Een studie van het artikel moge dan ook voor onze infanterie-officieren en in het bijzonder voor de officieren van de mitrailleur-compagnieën een spoorslag zijn om zich ernstig te oefenen in het bepalen van de diepte en breedte van de strook die in niet te langen tijd, met mitrailleurs afdoende kan worden onveilig gemaakt, daarbij uitgaande van een aangegeven opstellingsplaats voor het wapen alsmede in het beantwoorden van de vraag, waar moeten mitrailleurs worden opgesteld om zoo economisch mogelijk een opgegeven terreinstrook onveilig te maken. Alleen dan kan er sprake zijn van het opmaken van een deugdelijk vuurplan, dat ook bij de verdediging volgens onze beginselen onmisbaar is. Schrijver geeft voorts deDoctrine na den oorlog en vermeldt hoe de Majoor Gérin aan wiens lezing het geheele artikel grootendeels ontleend is de grondregels samenvat. Deze grondregels komen, ieder voor zich, groo tendeels ook in onze voorschriften tot uiting, het heeft echter zijn nut, ze in verband met elkaar te beschouwen, waartoe de kapitein van den Vijver den lezer in staat stelt. We nemen er een uit over nl.„Er is slechts één vuur; artillerie en infanterie werken daaraan mede, elk op haar manier. Onder het hoofd „combinatie der vuren" (zie ook conjugaison des feux d'artillerie in de Revue d'Artillerie 1926. Maart en Aprilnummer. C.) komt de schrijver hierop terug en zegt, waar hij het over de infanterie heeft„Zij moet niet aan de artillerie vragen het werk te doen, dat zij zelf kan verrichten, slechts

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 60