367 ming. Weifelend doet Japan dan afstand van zijn imperialistische China-politek. In den loop van 1922 kreeg China het beheer van de spoorlijn Tsingtau- Tsinanfu terug en wordt Tsingtau en Kiautschau door de Japanners ont ruimd. Maar tevens weet Japan gedaan te krijgen dat Tschang-tso-lin onaf hankelijk wordt verklaard en met het lot van Korea voor oogen weet men wat dat beduidt. Na den val van de Labour Partij zocht Japan nauwere aanraking met China. In December 1924 ontving de Japansche premier Kato, de president der Zuidelijken Sun Yat Sen op zijn doorreis naar Peking, waar de conferentie over de eenheid van China zou worden gehouden, met groote eer. Sun erkende bij dit bezoek de Japansche rechten in mandschoerije en Kato doet voor stellen over het sluiten van een Japansch-Chineesch-Russisch verbond. Daarvan is echter niets gekomen, want eind Januari 1925 stierf Sun Yat Sen en 21 Maart 1925 ging de conferentie over de eenheid van China onverrichte zake uiteen. Japan neemt thans ten opzichte van China een zeer gematigde doch krach tige houding aan. De liberale premier Wakatsuki en de minister van Buiten- landsche Zaken Shidehara verklaarden op den 18en Januari 1.1. dat Japan de souvereiniteit en integriteit van China zou respecteeren en niet zou ingrijpen in binnenlandsche aangelegenheden. Voorts verklaarden zij dat Japan de soli dariteit en economische toenadering met China wenschte te bevorderen en dit land wilde bijstaan in de verwezenlijking van zijn wenschen, geduld en verdraagzaamheid zou betrachten, maar met alle rechtvaardige middelen Japans legitieme rechten in China zou beschermen. „Wij streven niet naar het verwerven van territoriaal bezit, maar naar „markten, niet naar allianties, maar naar economische solidariteit in onze „buitenlandsche betrekkingen", zeide Shidehara. Het schijnt dat Japan wel genegen is enkele van haar bijzondere rechten prijs te geven, om haar handel zeker te stellen. Ook in de onderhandelingen over het nieuwe handelsverdrag, dat in het diepste geheim wordt bekok stoofd, Schijnt in principe het beginsel der wederkeerigheid te zijn aanvaard. Toch verklaarde Shidehara op 12 Maart 1.1. dat Japan de tijd nog niet gekomen achtte om tot teruggave van de concessies in China over te gaan. De Zuidelijken hebben Japan bij hun laatste actie tegen de Noordelijken ontzien. In zijn „Drie Volksprincipes", de Bijbel van de Kuo Min Tang, wordt Japan door Sun Yat Sen als de meest agressieve buitenlandsche mogendheid gesignaleerd. In zijn laatste redevoeringen heeft Chiang Kai Shek echter losge laten, dat men op alle conferenties die in Kwantung werden gehouden ter voorbereiding van het groote offensiei tegen het Noorden, op instigatie van de Russen, Engeland als aanvalsobject had gekozen. In den laatsten tijd schijnt echter in de houding der Hankouregeering ten aanzien van Japan verandering te zijn gekomen. De lingkervleugel beschuldigt Chiang Kai Shek van heulen met de Japanners, Het feit dat door een der Japansche banken een leening met Chang Chung Chang, den toepan van Shantung is gesloten voor aankoop van wapens en munitie tot een bedrag van 1,5 millioen met de 2V20/o surtaxes als onder pand, heeft de stemming in Hankou ten aanzien van de Japanners doen om slaan. Bovendien verdacht men Japan van bemiddelingspogingen tusschen den rechtervleugel en het centrum van de Kuo Min Tang. Het kwam dan ook tot ernstige rustverstoringen in de Japansche concessie in Hankou, maar toen de Japanners op onmisbare wijze lieten blijken, dat zij er niet aan dachten om hunne concessie te ontruimen en zich niet lieten intimideeren, draaide Eugène Chen bij en beloofde hij de concessie te zullen ontzien, als Japan zich afzijdig zou houden, voor het geval Amerika en Engeland naar aanleiding van de Nang- kingaffaire een ultimatum aan China mochten stellen. De geschiedenis der laatste decennia toont ons op onmiskenbare wijze, dat er geen staat is die ten opzichte van China een meer agressieve imperialistische politiek heeft gevolgd dan Japan. De oorzaak van dit optreden moet worden gezocht in economische oorzaken. Japan was gedwongen in Oost-Azië een im-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 71