369
tot 267 millioen Yen. Maar Japan is een arm land gebleven ondanks zijn ge
weldige industrieele ontwikkeling. Volgens „the Index", het orgaan van de
„New-York Trust Company" zijn de inkomsten per hoofd van de bevolking
in Japan het geringste van alle industriestaten. Deze bedragen per hoofd 60.—
'sjaars, terwijl het nationale vermogen op 300 per hoofd wordt geschat.
Voor Amerika zijn die cijfers tienmaal zoo hoog en bedragen zij respectievelijk
600 en 3020.—.
In het licht der economische verhoudingen beschouwd, heeft Japan niet
anders gehandeld ten aanzien van China als iedere andere Europeesche groote
mogendheid in zijn plaats zou hebben gedaan. Eerst zeven jaren na den oorlog
is men in Europa voor het eerst op groote schaal er in geslaagd een inter
nationale overeenkomst te treffen om langs vredelievenden weg de interna
tionale productie en den afzet van de ijzer en staal-, Kali- en andere industriën
te regelen. Zoo ver zijn wij in Oost-Azië nog lang niet en voor Japan schoot
er niets anders op over dan zich zoo mogelijk goedschiks en anders kwaad
schiks te verschaffen, wat voor de instandhouding van zijn economisch bestaan
onmisbaar was.
Economische noodzaak was de motorische kracht van de Japansche expansie
op het vaste land van Azië. Thans zullen wij nagaan in hoeverre economische
factoren de drijfkracht zijn van de beweging voor politieke vrijheid die door
de Kuo Min Tang in China is ontketend.
In de San Min Chu I, „de Drie Volksprincipes", het handboek van
de Kuo Min Tang, behandelt Sun Yat Sen achtereenvolgens de begrippen „ras",
„volksmacht" of democratie en „Volksleven."
De vijf factoren die volgens Sun een ras bijeen houden, zijn de gemeen
schappelijke afstamming, gemeenschappelijke economische belangen, eenzelfde
taal, eenzelfde godsdienst, en dezelfde adatgebruiken. Daarentegen is een natie
een kunstmatig product van militaire verovering.
Sun poneert verder de stelling dat de sterke bevolkingstoename in Europa
een der machtigste drijfveeren is geweest van het imperialisme der Westersche
mogendheden, niet alleen van hun territoriale expansie, maar ook van het
handels-imperialisme waaruit de politiek van economische onderdrukking van
den vreemdeling voortspruit.
Een der vormen waarin die economische onderdrukking tot uiting kwam
zijn volgens Sun de lage douanerechten, waardoor China met waren wordt
overstroomd en zijn binnenlandsche handel en industrie niet tot ontwikkeling
heeft kunnen komen. Daarvoor vertoonde in 1921 de Chineesche handels
balans een deficit van 500 millioen.
Een andere vorm van het buitenlandsche handels-imperialisme, is de domi-
neerende positie die Buitenlandsche banken in China innemen. Zij maken een
jaarlijksche winst van 100 millioen, een bedrag dat voor de Chineezen
verloren gaat.
Bijzondere handelsvoorrechten aan Naamlooze Vennootschappen en rechts
personen, vrijdom van belastingen in Buitenlandsche concessies enz. berokkenen
China een jaarlijksch verlies van §1.2 milliard.
China heeft geen handelsvloot en indien men aanneemt dat op de vracht
van de handelswaren die door Engeland naar China worden vervoerd
een bedrag van 10% der waarde wordt verdiend, dan lijdt China hierdoor
een verlies van 100 millioen. Wij kunnen de juistheid van de cijfers die
Sun in zijn werk heeft vermeld verder buiten beschouwing laten. Al is dat
cijfer-materiaal niet geheel betrouwbaar, al zou op de stellingen van Sun wel
het een en ander zijn aan te merken, zoo mogen zij, die den politieken toestand
van China bestudeeren niet uit het oog verliezen, dat deze politieke zienswijze
de handelingen der Kuo Min Tang beheerschen.
Sun Yat Sen constateert voorts dat China's bevolking jaren lang vrijwel
stationnair is gebleven, dat een gestadige bevolkingstoename in het Buitenland
plaats heeft en om maar bij één voorbeeld te blijven Amerika's bevolking
over 100 jaar ongeveer tot één milliard zielenzal zijn aangegroeid. Het
Chineesche volk dient daarom het gevaar te beseffen van de politieke agressie