369 tot 267 millioen Yen. Maar Japan is een arm land gebleven ondanks zijn ge weldige industrieele ontwikkeling. Volgens „the Index", het orgaan van de „New-York Trust Company" zijn de inkomsten per hoofd van de bevolking in Japan het geringste van alle industriestaten. Deze bedragen per hoofd 60.— 'sjaars, terwijl het nationale vermogen op 300 per hoofd wordt geschat. Voor Amerika zijn die cijfers tienmaal zoo hoog en bedragen zij respectievelijk 600 en 3020.—. In het licht der economische verhoudingen beschouwd, heeft Japan niet anders gehandeld ten aanzien van China als iedere andere Europeesche groote mogendheid in zijn plaats zou hebben gedaan. Eerst zeven jaren na den oorlog is men in Europa voor het eerst op groote schaal er in geslaagd een inter nationale overeenkomst te treffen om langs vredelievenden weg de interna tionale productie en den afzet van de ijzer en staal-, Kali- en andere industriën te regelen. Zoo ver zijn wij in Oost-Azië nog lang niet en voor Japan schoot er niets anders op over dan zich zoo mogelijk goedschiks en anders kwaad schiks te verschaffen, wat voor de instandhouding van zijn economisch bestaan onmisbaar was. Economische noodzaak was de motorische kracht van de Japansche expansie op het vaste land van Azië. Thans zullen wij nagaan in hoeverre economische factoren de drijfkracht zijn van de beweging voor politieke vrijheid die door de Kuo Min Tang in China is ontketend. In de San Min Chu I, „de Drie Volksprincipes", het handboek van de Kuo Min Tang, behandelt Sun Yat Sen achtereenvolgens de begrippen „ras", „volksmacht" of democratie en „Volksleven." De vijf factoren die volgens Sun een ras bijeen houden, zijn de gemeen schappelijke afstamming, gemeenschappelijke economische belangen, eenzelfde taal, eenzelfde godsdienst, en dezelfde adatgebruiken. Daarentegen is een natie een kunstmatig product van militaire verovering. Sun poneert verder de stelling dat de sterke bevolkingstoename in Europa een der machtigste drijfveeren is geweest van het imperialisme der Westersche mogendheden, niet alleen van hun territoriale expansie, maar ook van het handels-imperialisme waaruit de politiek van economische onderdrukking van den vreemdeling voortspruit. Een der vormen waarin die economische onderdrukking tot uiting kwam zijn volgens Sun de lage douanerechten, waardoor China met waren wordt overstroomd en zijn binnenlandsche handel en industrie niet tot ontwikkeling heeft kunnen komen. Daarvoor vertoonde in 1921 de Chineesche handels balans een deficit van 500 millioen. Een andere vorm van het buitenlandsche handels-imperialisme, is de domi- neerende positie die Buitenlandsche banken in China innemen. Zij maken een jaarlijksche winst van 100 millioen, een bedrag dat voor de Chineezen verloren gaat. Bijzondere handelsvoorrechten aan Naamlooze Vennootschappen en rechts personen, vrijdom van belastingen in Buitenlandsche concessies enz. berokkenen China een jaarlijksch verlies van §1.2 milliard. China heeft geen handelsvloot en indien men aanneemt dat op de vracht van de handelswaren die door Engeland naar China worden vervoerd een bedrag van 10% der waarde wordt verdiend, dan lijdt China hierdoor een verlies van 100 millioen. Wij kunnen de juistheid van de cijfers die Sun in zijn werk heeft vermeld verder buiten beschouwing laten. Al is dat cijfer-materiaal niet geheel betrouwbaar, al zou op de stellingen van Sun wel het een en ander zijn aan te merken, zoo mogen zij, die den politieken toestand van China bestudeeren niet uit het oog verliezen, dat deze politieke zienswijze de handelingen der Kuo Min Tang beheerschen. Sun Yat Sen constateert voorts dat China's bevolking jaren lang vrijwel stationnair is gebleven, dat een gestadige bevolkingstoename in het Buitenland plaats heeft en om maar bij één voorbeeld te blijven Amerika's bevolking over 100 jaar ongeveer tot één milliard zielenzal zijn aangegroeid. Het Chineesche volk dient daarom het gevaar te beseffen van de politieke agressie

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 73