In de gevechtshandleiding 1922 stond, dat de infanteriebatterijen tot taak hebben de vijandelijke infanterie en mitrailleurs zoomede hare verdedigingswerken voor zoover deze rechtstreeks op den aanval kunnen inwerken, onder vuur te nemen. Bij de O. 1. A. T. in 1923 werd door de infanterie aan den commandant der haar steunende artillerie gemeld, dat er een vijandelijke batterij, op gesteld in de infanterie-linie het vuur op haar had geopend. De commandant van de infanterie-batterijen zond dit bericht door naai den Commandant van de contra-batterijen. Bij de bespreking- waren er, die het hiermede niet eens waren, en die meenden, dat de infanterie-batterijen dit doel gelijk met de infanterie hadden moeten bestrijden. In het A. T. V. staat nu, dat artillerie, welke in opdracht heeft infanterie te steunen, zich uitsluitend heeft te richten tegen in fanterie. Maar tusschen haakjes staat er achter: infanteriegeschut, tanks a. a. inbegrepen. Iets verder staat, dat de bestrijding van artillerie in beginsel geschiedt door andere batterijen. N. m. m. is dit juist gesteld. Er blijkt uit, dat bij de doelaanduiding onder infanterie moet worden verstaan, al wat zich aan wapens in de infanterielinie bevindt en het vuurgevecht van nabij voert. Onder artillerie moet dan worden verstaan het geschut, dat meer of minder ver achter de infanterie is opgesteld en het vuurgevecht yan verre voert. Laat ons nu eens nagaan welke doelen in de verschillende ge- vechtsphasen in aanmerking komen om te worden bestreden, eerst bij onzen aanval op eenen vijand, die enkele dagen heeft gebruikt om zich in het terrein vast te zetten. Hij heeft vóór zijn stelling enkele terreinvoorwerpen bezet ter verkenning van'den aanvaller en om onze verkenning te bemoeilijken. De weerstand, die deze voorposten bieden, kan ook tot resultaat hebben, dat wij tot een voor ons ongunstige ontplooiing worden verleid. De voorposten worden door geschutvuur uit de stelling gesteund. In deze phase van den aanval hebben nog geen omvangrijke infanterie-gevechten plaats. Hoofdzaak is nu de tenuitvoerlegging van de ontplooiing. Deze kan als regel alleen door geschutvuur worden gestoord. Het A. T. V. zegt, dat het zaak is (p. 157 (6)) de aanvankelijke gevechtsgroepeering van de hoofdmacht met voortvarendheid tot stand te brengen om te voorkomen, dat de vijand aan die ontplooiing ernstige belemmeringen in den weg zou kunnen leggen, w. o. ook te verstaan vuur op groote afstanden. Hieruit volgt, dat dit vuur een belemmering kan zijn, evenals het ook den naderingsmarsch van de ontplooide hoofdmacht kan bemoeilijken en vertragen. Nu is dus de vijandelijke infanterie niet de gevaarlijkste tegen stander. Het contact met die infanterie is nog niet verkregen. Voor onze artillerie zijn er nog slechts weinig en dan vluchtige 404

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 32