Het is op grond daarvan, dat ik voor onze verhoudingen den
invloed der mobiliteit van ons leger hooger aansla, dan de Gene
raal L. blijkbaar doet. Inzake die mobiliteit nu leert onze vredes-
praktijk ons velerlei, waarmee wij een grooten voorsprong kunnen
hebben op een eventueelen tegenstander.
„Material oder Moral" van von Taijsen zegt voor ons veel, ja
gelukkig zeer veel en blijve dus niet buiten rekening bij de be
handeling van de onderhavige aangelegenheid.
Een gewezen Duitsch Generale Staf-officier, die den strijd om
Tsingtao had meegemaakt, na zijn krijgsgevangenschap geruimen
tijd in Indië doorbracht en hier veel reisde, zeide mij „Als ik
Uwe terreinen zie en Uwe verhoudingen beoordeel, dan is er
voor Uw leger een groote kans op succes. In een oorlog, mils
het maar mobiel blijft en zich niet vastzet. Mobiliteit is hier alles,
vooral tegen een eventueelen Aziatischen vijand." Die man sprak
met „krijgservaring" hij was ook een knappe studie-kop, getuige
al wat ik van hem te lezen kreeg.
Met wat ik indeelde in mijn voorstel in divisie-verband is naar
ik meen, de grens der mobiliteit buiten de groote wegen al
bedenkelijk vastgelegd. Hetgeen mij ter oore kwam van de mo
biliteit der nieuwe berg-batterijen in hunne huidige voorloopige
samenstelling, stemt mij terzake zelfs ongerust.
Tenslotte nog iets over le van mijn slot-opmerking. Generaal
L. zegt: „Dat pecunia causae voorshands niet meer te krijgen is
en we daardoor een absoluut onvoldoende sterkte aan Artillerie
in ons leger hebben, is nog geen reden „bonne mine a mauvais
jeu" te maken. Hiertegenover stel ik het volgende.
Bestudeeren van wat General Herr, Colonel Rimailho of anderen
noodig achten in de Europeesche verhoudingen, is interessant en
belangrijkwij doen echter goed met beide beenen op onzen
grond te blijven en te denken aan wat wij mogelijkerwijze zouden
kunnen krijgen. Het is hier niet zoo zeer „faire bonne mine a
mauvais jeu", maar „roeien met de riemen, die men krijgen kan"
en dan „try to make the best of it".
De Generaal Lagerwerff tast alleen mijn voorstel aan, doch
zegt niet, wat hijzelf dan wel aan versterking wenschtdat moet
aanmerkelijk meer zijn, dan wat ik vroeg, afgaande op de ernstige
kritiek, die mijn voorstel ondervond. Ik voor mij geloof, dat wij
ons al zeer gelukkig zullen mogen rekenen, indien wij binnen
afzienbaren tijd zouden kunnen krijgen, hetgeen ik aan versterking
bepleitte. En dan het geheel kunnen voorzien van goed kader en
alle benoodigde hulpmiddelen.
Het bovenstaande was reeds geschreven, toen mij de sympathiek
gestelde beschouwing van H. in het A. I. D. de Preanger Bode
van 13 Mei 1927 onder de oogen kwam. In wat ik den Generaal
L. antwoordde inzake de mobiliteit, zal H. ook goeddeels zijn
418