bezwaren beantwoord vinden. De marsch-mobiliteit is m.i. voor
ons van zeer groote beteekenis bij onze strategische bedoelingen;
en ik ben er mijnerzijds van overtuigd, dat in onze verhoudingen
goede autoartillerie buiten divisie-verband wel degelijk op tijd
kan zijn, daar waar ze noodig is.
H. vraagt mij of ik de zuinigheidsgodin heb willen dienen.
Neen, waarlijk neen. Maar ik heb mij willen stellen op den bodem
der realiteit. Het is voor ons niet alleen een geld-kwestie n.m.m.
zijn wij veel zwaarder gehandicapt door de personeels- en
paardenkwestie. Wat de eerste betreft meen ik te mogen verwijzen
naar het W. J. 1. K. V. van 1925, waarin door kapitein Bakker
op blzn. 30 t/m 34 wordt aangetoond, hoe benauwd wij in ons
militie-personeel zitten en men weet toch wel, dat goed beschouwd
heel wat z. g. intellectueele functies in de lagere rangen door
militie zullen moeten worden vervuld. En de paardenkwestie
de hoeveelheid paarden van specifieke soort, welke voor 4 Afdee-
lingen Berg- en 1 Afdeeling Veld noodig zijn en in vredestijd
moeten worden aangehouden, is al schrikbarenddie paarden-
tractie met al hare consequenties is in de vele pogingen om tot
een ruimere organisatie van onze Artillerie te komen, in de
voorbije jaren telkenmale een struikelblok geweest ik zeg dit
op grond van persoonlijke ervaringen.
Ook mijn vredes-indeeling voldoet mijn geachten opponent
niet. Ik wilde dat ze anders kon zijn, d.w.z. dadelijk, maar ik
voorzag te groote kosten (met te langen bouwtijd) voor nieuwe
kampementen. Overigens bedenke men geen organisatie bestaat
voor de eeuwigheid, organisaties blijven steeds in groei met de
veranderende omstandigheden. Zooals hierboven reeds gezegd
mochten wij de door mij bepleite organisatie binnen afzienbaren
tijd beleven dan zouden wij ons al zeer gelukkig mogen rekenen.
Dat is de realiteit.
419