8. VOORWAARDELIJKE VEROORDEELING.
De voorwaardelijke veroordeeling is in Nederland van toepassing
volgens de bepalingen aangegeven in de artikelen 14a t/m 14k
van het Ned. Wetboek van Strafrecht, zooals die artikelen zijn inge
voegd bij de Wet van 12 Juni 1915 Ned. Staatsblad No. 247.
Voor militairen bleef echter die Wet buiten toepassing, aange
zien de 2de alinea der Slotbepalingen daarvan luidde„Voor
militairen blijven, totdat dienaangaande nader bij de Wet zal worden
voorzien, de bepalingen der art. 14a t/m 14k van het Wetboek
van Strafrecht buiten toepassing ten aanzien van straffen door
den militairen rechter opgelegd.
In de toelichting op die Wet staat dienaangaande onder punt IV:
„Terwijl de voorgestelde regelingen betreffende de betaling van
geldboete en voorwaardelijke invrijheidstelling aanstonds ook
ten aanzien van aan de militaire rechtsmacht onderworpen perso
nen van toepassing vatbaar zullen zijn, zullen de bepalingen der
voorgestelde artt. 14o t/m 14k van het Wetboek van Strafrecht
op stralfen, door den militairen rechter opgelegd, geen toepassing
mogen vinden, alvorens zij door wijziging der militaire Wetten
aan de bijzondere militaire rechtsverhoudingen zijn aangepast.
Deze wijziging in de militaire Wetten geschiedde eerst bij de
Wet van 20 April 1918 (Ned. Staatsbl. No.' 255) en zijn thans
opgenomen in de artt. 13 t/m 20 van het militaire Strafrecht.
Voorzichtigheid wordt hierin blijkbaar aangeraden, o. a. luidt
art. 13: „De bevoegdheid bedoeld in artikel 14a (voorwaardelijke
veroordeeling) van het Wetboek van Strafrecht, wordt alleen
uitgeoefend, indien het militair belang zich niet daartegen verzet
Volgens art. 20 vinden de bepalingen van voornoemde artt.
13—19 enkel toepassing bij oplegging van straffen door den
militairen rechter.
Vóór de invoering der Wet van 20 April 1918 was de burger
rechter de eenige, die bij oplegging van straffen aan militairen de
voorwaardelijke veroordeeling mocht uitspreken.
Was in Nederland de voorwaardelijke veroordeeling reeds in 1915
ingevoerd, eerst bij Koninklijk besluit van 4 Mei 1926 (Ind. Staatsbl.
1926 No. 251) ging men voor Ned. Indië daartoe over, door
bijvoeging der artt. 14a t/m 14/ van het Wetboek van Strafrecht.
In deze artikelen wordt over militairen niet gerept, doch daar
volgens art. 14a een voorwaardelijke veroordeeling alleen mag
worden uitgesproken bij veroordeeling tot gevangenisstraf van
ten hoogste een jaar en tot hechtenis, vervangende hechtenis
daaronder niet begrepen, en in sommige gevallen bij veroordee-
430