2. DE OORLOGSBEGROOTING 1928.
Dezer dagen werd het ontwerp voor de Indische begrooting
1928 den Volksraad toegezonden.
Kennisneming leidt al dadelijk tot de verheugende conclusie,
dat de oorlogsbegrooting een heel wat opwekkender beeld biedt
dan hare voorgangsters der laatste jaren en dat er op bevredigende
wijze naar gestreefd is om heeling te brengen, daar waar te sterke
bezuiniging schrijnende wonden had veroorzaakt.
We hopen op een en ander terug te komen nadat deze be
grooting in den Volksraad zal zijn behandeld. Thans slechts een
enkel woord over het algemeene aspect van de oorlogsbegroo
ting in het verband der geheele Landsbegrooting, waartoe de bij
de begrootingsstukken overgelegde „Nota betreffende den toe
stand van 's Lands financiën" de gegevens biedt.
Deze nota bevat, evenals vorige jaren, wederom veel wetens
waardigs en we kunnen een ieder, die op beknopte wijze wenscht
te worden ingelicht omtrent de groote lijnen van het Indische
begrootings-beleid, aanraden daarvan kennis te nemen.
De in deze nota voorkomende cijfers en verdere gegevens
maken het mogelijk om een denkbeeld te krijgen van de uitgaven
voor het leger in verhouding tot het algemeene begrootingsaspect.
Men kan hiervoor verschillende wegen volgen.
Zoo is het mogelijk de legeruitgaven te vergelijken met de
totale inkomsten van het begrootingsjaar, dan wel de verhouding
te bepalen ten aanzien van de totale uitgaven.
Zoolang er tusschen de landsuitgaven en -inkomsten evenwicht
bestaat hetgeen naar bekend de laatste jaren ten aanzien van
onze begrooting zoo nauwkeurig mogelijk wordt nagestreefd
maakt het oppervlakkig beschouwd weinig verschil uit welke
methode van vergelijking men toepast. Over het algemeen zijn
echter de uitgaven met grootere juistheid te ramen dan de
inkomsten. Dat is o. a. ten duidelijkste tot uitdrukking gekomen
bij de ramingen voor het begrootingsjaar 1926. Uit de thans
over dat jaar bekende uitkomsten blijkt nl. dat deze voor den
gewonen dienst rond f 99 millioen gunstiger zijn dan de ramingen,
hetgeen te danken is aan een hoogere netto-opbrengst van alle
tot den gewonen dienst behoorende groepen van middelen. De
zuivere gewone landsuitgaven hebben over 1926 8 millioen meer
bedragen dan de ramingen.
De schommeling tusschen raming en uitkomst is dus bij de
ontvangsten aanmerkelijk grooter dan bij de uitgaven.
380