554
vuur naast elkaar op te sommen en concludeert, dat beide wijzen van vuren in
de toekomst wel gelijkwaardig zullen worden. De studie van het opstel zal
den lezer brengen tot de slotsom, dat wij voorloopig maar beter doen ons
op het directe vuur te werpen. De aandacht moge er op gevestigd worden,
dat onze terreinen het indirecte vuur op grooten afstand niet begunstigen, ons
projectiel boven afstanden van 2500-2700 M. onvoldoende uitwerking heeft,
en de stellingkeuze, voor het vuur met indirecte richting voor mitrailleurs,
moeilijk is in verband met de zeer gestrekte baan. Vergelijking met artillerie
is hierbij niet op haar plaats.
La Revue d' Infanterie. Maart 1927. „Le fusil mitrailleur et 7offensive
de l' Infanterie" mag genoemd worden een studie, die ieder infanterist moet
lezen en moet toetsen aan ons G.V.'. In vogelvlucht worden helder en klaar
de verschillende middelen en methoden besproken, welke zijn en worden
aangewend om de infanterie in staat te stellen haar voorwaartsche beweging
te vervolgen gedurende de 150 a 200 M. die haar nog van de vijand, stelling
scheiden als de artillerie haar vuur moet verleggen. Direct en indirect vurende
mitrailleurs, infanteriegeschut, geweermitrailleur, granaatgeweren, handgranaten,
vuur tijdens de beweging, passeeren de revue. Dan wordt de fusil mitrailleur
1915 in het infanterie-reglement 1920 besproken met als aanhef „wat is van
de aanvalsgedachte, gerijpt tijdens den oorlog, geworden in het voorschrift
van 1920" en komt de strekking van de studie uit in de zinsnede „En hebben
de resultaten beantwoord aan het gestelde doel? Allen, die sedert 1920 deel
hebben gehad in de opleiding zijn het eens over de ontkenning"schrijver
zegt, dat het Fransche infanterie-reglement ertoe geleid heeft, dat de manschappen
van de groep om zoo te zeggen de gevangenen van de fusil mitrailleur zijn
geworden. Zijn bezwaren zijn „De manoeuvre met de groep mag een goed
procédé d' instruction zijn om een ieder de infanterie-tactiek goed te
doen begrijpen, in het gevecht zal ze uitzondering zijn als gevolg van
het beperkte front dat de groep inneemt". Veel erger vindt hij het nog
dat de leiding van het gevecht wordt overgedragen aan een groepscommandant,
waarvan gevergd wordt, dat hij het vuur zal leiden en tevens moeilijke ma
noeuvres zal uitvoeren. Van den groepscommandant, den onderofficier vrage
men slechts zijn menschen vooruit te brengen, overwicht, moreel te hebben,
daar gaat het voor hem om. De leiding van de sectie geve men terug aan
den sectie-commandant. Schrijver wenscht een compagnie van 4 secties elk
van 3 groepen t.w. 2 geweer- en een F.M. groepen.
Geeft de voren besproken studie eene proeve ter betere verzekering van
het gebruik van den fusil-mitrailleur, de granaatgeweren en de handgranaten, en
zulks in het belang der beweging tijdens het laatste stadium van den infanterie-
aanval, de daarop volgende studie Reflexions sur le combat offensif de
l'Infanterie" houdt zich bezig met het vraagstuk welk materieel de infanterie
behoeft om haar tijdens den geheelen loop van den aanval voldoende offen
sieve capaciteit te verzekeren. Het is een poging en naar schrijvers meening
eene technisch wel uitvoerbare poging om de infanterie te ontlasten van
zwaar infanterie-geschut, mortieren en mijnenwerpers en daarvoor in de plaats
te stellen geëigend krombaanmaterieei van gering gewicht in den vorm van 2
stokes mortieren [75 m.M. dracht 1900 M. gewicht 52 K.G] bij het bataljon,
2 soortgelijke doch lichtere mortieren [65 m.M. dracht 900 a 1000 M. gewicht
20 a 25 K.G.] per compagnie en 1 mortier [verschietende een projectiel van
500 gram, dracht 600 M., gewicht 6 K G.] per sectie.
Schrijver bespreekt doel en gebruik van deze wapens. Inderdaad heeft de
bepleite oplossing de groote bekoring dat ze meer des infanteristen is dan
de toevoeging van zwaar infanterie-geschut.
Capitaine Laffarque vervolgt zijn studie >La batailte des yeux" [zie 1. M. T.
No. 5] en beschouwt thans de eischen waaraan het materieel voor de waar
neming moet voldoen, gaat na in hoeverre het in gebruik zijnde materieel
daaraan beantwoordt, om dan tot de slotsom te komen dat het hoofdwapen
behoefte heeft aan optische instrumenten voor de waarneming op groote en
middelbare afstanden en optische instrumenten die haar veroorloven om zonder