deeringssleuf een smalle plank aan te brengen, horizontaal vast
gespijkerd aan buiten de ingraving ingeslagen piketten, zoodanig,
dat de rechtgeschaafde bovenzijde der plank de hoogte van het
bovenvlak der fundeering aangeeft. De as van den muur wordt
op deze plank aangeteekend en symmetrisch ten opzichte daar
van worden twee schuin gestelde latten aangebracht, waarvan de
binnenranden de hellende zijvlakken van den fundeeringsmuur
aangeven. Zie fig. 4. Dergelijke profielen worden aangebracht
bij de hoeken en overigens bij lange muren op onderlinge afstan
den van 5 tot 8 m.
Bij het opmetselen van den fundeeringsmuur worden nu langs
de binnenzijde dezer profielen twee horizontale metseldraden
gespannen, die den metselaar de buitenvlakken van den muur
moeten aangeven. Telkens na het aanbrengen van een laag steenen
worden de draden over de dikte van de volgende laag naar boven
verplaatst. Daar de draden steeds vrij behooren te zijn, mogen de
steenen nergens met de draden in aanraking komen.
Om het ontstaan van krimpscheuren in de mortel zooveel mogelijk
tegen te gaan en tevens tot besparing van specie, worden in de
met mortel gevulde ruimten tusschen de steenen kleinere stukjes
steen ingedrukt. Zie fig 1.
Tegelijk met het opmetselen worden de beide muurvlakken
beraapt, d.w. z. de voegen tusschen de steenen worden met specie
volgezet, waarna met een natten kwast een dun laagje specie over
het geheele oppervlak wordt uitgestreken.
Daar er niet op gerekend mag worden dat het metselwerk der
fundeering waterdicht is, omdat normaal geen waterdichte specie
wordt toegepast, moeten maatregelen worden getroffen om te
voorkomen, dat het onvermijdelijk in de fundeering opgezogen
wordende water uit den grond het opgaande metselwerk bereikt
en de muren van het gebouw vochtig maakt. Het bovenste gedeelte
van de fundeering en onderste deel van het opgaande
muurwerk worden daarom gemetseld in een waterdichte specie van
P. C of van kalk-tras. Dit waterdichte metselwerk, reikende van
b. v. 20 a 30 cm onder tot 20 a 30 cm boven den vloer, vormt
als het ware een raamwerk, dat het daarop geplaatste gebouw
tegen vocht uit den grond beschermt en dat den naam draagt
van trasraam (c. q. cementraam). Zie fig. 1
Zoodra de fundeering tot trasraamhoogte is opgetrokken, dient
aan een goede uitvoering van het trasraam bijzondere aandacht te
worden besteed. Vochtige muren en muuruitslag vinden meestal
hun oorzaak in een onvoldoend waterdicht trasraam. Wanneer dit
euvel zich eenmaal openbaart is het niet dan met hooge kosten
weg te nemen. Vandaar dat niet genoeg kan worden aangedrongen
op een voortdurende controle van de gebezigde metselspecie en een
onafgebroken toezicht bij het metselen, wanneer het trasraam
onderhanden is.
490