a 2 cm breedte, waartegen de deur bij het sluiten stuit, noemt
men de aanslag. Ook zonder sponning in het kozijn aan te
brengen kan bij eenvoudig werk een aanslag worden verkregen
door het aanbrengen van een dagstuk, d. i. een tegen de dagzijde
(binnenzijde) van het kozijn aangespijkerde plank van l'/2 a 2 cm
dikte (fig. 7).
Uit de dwaisdoorsnede van de kozijnstijlen (fig. 8) blijkt, dat
voorts nog een profileering wordt aangebracht met het doel de
scherpe randen van het kozijn af te ronden en ter plaatse van de
sponning ruimte te maken voor de scharnieren, waarmede de
deur aan het kozijn is bevestigd (scharnierhol).
Ter verbinding van het kozijn aan het metselwerk worden aan
eiken kozijnstijl 2 of 3 rondijzeren kozijnankers aangebracht die
bij het optrekken van den muur worden ingemetseld (fig 5). Met
het zelfde doel worden de aan het metselwerk aansluitende zijden
der kozijnstijlen driehoeken ingekeept, welke inkeping, kalkspon-
ning genaamd, bij het opmetselen met specie wordt gevuld,
waardoor na verharding verschuiving wordt tegengegaan en tevens
het ontstaan van een doorgaanden naad tusschen kozijn en muur
bij eventueel krimpen van het houtwerk wordt voorkomen.
De kozijnstijlen komen aan de onderzijde te rusten op een neut van
P. C. beton ter hoogte van 10 a 12 cm boven den vloer. Deze
neuten dienen om de ondereinden der kozijnstijlen te beschermen
tegen beschadiging en tegen de gevolgen van herhaaldelijk vochtig
worden door schrobwater bij het schoonmaken van den vloer.
De verbinding van kozijnstijl en neut geschiedt door middel van
een dookbout, die, in het ondervlak van den stijl ingeslagen, liefst
tot in een gat in het bovenvlak der fundeering doorloopt (fig. 5).
Om het opzuigen van vocht in het hout tegen te gaan en
tevens om het ondervlak der kozijnstijlen gelijkmatig op de
neuten te doen dragen, wordt tusschen dit ondervlak en het
bovenvlak der neut een dun plaatje lood aangebracht (stellood).
De wijdte en de hoogte van het kozijn worden gemeten in den
dag, d. w. z. zij vormen de maten van de vrije opening, die door
het kozijn wordt gevormd. De wijdte is dus de afstand tusschen
de stijlen, binnenwerks gemeten, terwijl de hoogte wordt gemeten
tusschen de onderzijde van den bovendorpel en de bovenzijde
van den vloer.
De grootte van de deuren en ramen wordt aangegeven door de
bijbehoorende kozijnmaten. De eigenlijke afmetingen der deuren
en ramen zijn dus als gevolg van de aanwezigheid der sponning,
steeds eenige centimeters grooter dan de aangegeven maten.
Voor een enkele deur neemt men gewoonlijk een grootte van
0,90X2,10 m, voor een dubbele deur 1,20X 2,40 m.
Wanneer de deuropening door een dubbel stel deuren (jalousie-
deuren aan de buitenzijde, glasdeuren aan de binnenzijde) afsluit-
492