529
Overwegende, dat de navolgende getuigen voor Officieren Commissaris
onder eede hebben opgegeven:
1. P Eur. Brig. Stafschr. No.
Op 5 of 6 Februari 1927 moest ik in de la van den Adj. O. O. Stafschrijver
M zijn om papier te halen Er lag geen papier in de lade doch ik zag
een brief met 3 (drie) dubbeltjes. In dien brief werd een bedrag van f 15.30
aangeboden bestemd voor den fus L Het ontbreken van die f 15.—
komt me verdacht voor, temeer daar die brief niet van een agendanummer
was voorzien. Eenige dagen later was dat schrijven verdwenen. Wel zag ik
een kladbriefje van den Adj. M. gericht aan den Commandant der Z. en O.
Afdeeling van Borneo betreffende het kleedinggeld. Het viel mij op, daar ik
de post moest agendeeren, dat bedoelde brief niet werd verzonden;
2. de R. 2de Luit. der Inf
De gewone stukken werden altijd door beklaagde geopend, de geheime en
aangeteekende stukken werden wel door M. ontvangen, doch hij mocht
ze niet op eigen gezag openmaken;
3 K. Majoor der Inf.
Ik kan mij niet herinneren dat ik den brief No. 137, gericht aan den Com
mandant der Z. en O Afdeeling van Borneo, gezien heb.
Het stempel is van mij, doch ik vind het onwaarschijnlijk dat ik dien brief
gelezen zou hebben, omdat ik eenige weken later om inlichtingen betreffende
het geld gevraagd heb. De brief die door mij geteekend werd is door M...
achtergehouden. De stempel lag in mijn opgesloten lade en werd gebruikt
voor het afstempelen van permissiebriefjes. Het bedrag vermeld in het rapport
van 12 April 1927 zou door M verloren zijn. De Luitenant Adjudant V.
had bepaald dat alle geldelijke bedragen persoonlijk aan hem ter hand moesten
worden gesteld;
Overwegende, dat uit de verklaringen van beklaagde en die van getuigen
niet is komen vast te staan dat beklaagde zich genoemde bedragen weder
rechtelijk heeft toegeëigend en het niet afdragen van de in de klacht vermelde
gelden een gevolg kan zijn van groote nalatigheid en slordigheid, acht de
KRIJGSRAAD de zaak van die natuur dat zij buiten den Krijgsraad kan worden
afgehandeld en naar den Krijgstuchtelijken rechter kan worden verwezen op
grond van artikel 13 Rechtspleging Landmacht;
Gelet op de artikelen enz.
VOORSTELDOENDE
In Naam en van wege de Koningin
Verklaart zich op grond van artikel 13 van de Rechtspleging bij de Land
macht onbevoegd van de onderwerpelijke zaak kennis te nemen, zijnde de
Commandeerende Officier van het korps van beklaagde de in deze zaak be
voegde rechter;
Gelast dat beklaagde gedurende het verdere onderzoek van zijn zaak op
vrije voeten zal blijven
Verwijst het Land in de kosten en misen der Justitie, mitsgaders in die van
den processe;
Aldus gewezen op heden Zaterdag den zevenden Mei negentien honderd
en zeven en twintig bij ons, enz.
Het Hoog Militair Gerechtshof van Nederlandsch-Indië.
PresidentMr. A. H. Walkate.
Leden: R. B. M. de Wijs, H.C. Kerkkamp, G. R.J. Haentjes Dekker,
Mr. W. W. Brouwer, Mr. J J. Smit.
Beschikking van 20 Mei 1927.
BEVOEGDHEID.
Gezien de beschikking van den krijgsraad te Magelang ddo. 7 Mei 1927,
waarbij deze zich op grond van artikel 13 van de Rechtspleging bij de Land-