530 macht onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van de zaak van M enz., laatstelijk dienende als Adjudant Onderofficier Stafschrijver, zijnde de Commandeerende Officier van het Korps van beklaagde de in deze zaak be voegde rechter, terwijl voorts is gelast dat beklaagde gedurende het verder onderzoek van zijn zaak op vrije voeten zal blijven en het Land is verwezen in de kosten en misen der Justitie, mitsgaders in die van den processe Oezien de verdere stukken van het proces; Overwegende dat aan hooger genoemden beklaagde is ten laste gelegd het misdrijf van lichte verduistering tweemaal gepleegd Overwegende, dat de krijgsraad zich onbevoegd heeft verklaard op grond dat uit de verklaringen van beklaagde en die van getuigen niet is komen vast te staan, dat beklaagde zich de in de klacht genoemde bedragen wederrech telijk heeft toegeëigend en het niet afdragen van die gelden een gevolg kan zijn van groote nalatigheid en slordigheid, weshalve de krijgsraad de zaak van die natuur acht dat ze buiten den krijgsraad kan worden afgehandeld en naar den krijgstuchtelijken rechter kan worden verwezen Overwegende, dat de krijgsraad hier blijkbaar artikel 243 van de Rechts pleging bij de Landmacht toepasselijk heeft geacht, doch ten onrechte, in de eerste plaats omdat het al dan niet bewezen zijn van het feit hetwelk ten laste is gelegd, van geen invloed kan zijn op de bevoegdheid des krijgsraads en in de tweede plaats, omdat de disciplinaire autoriteit, aan wie de afdoening van vergrijpen tegen de Krijgstucht is opgedragen, niet als een rechter is te be schouwen, aangezien aan die autoriteit, welke alleen een tuchtrecht uitoefent, niet is opgedragen rechtspraak in den staatsrechtelijken zin, waarin het woord „rechter" hier wordt gebruikt; Overwegende, dat de krijgsraad zich alleen dan onbevoegd had mogen ver klaren, wanneer de zaak, welke aan zijne beslissing is onderworpen, thuis behoort of bij een anderen militairen of bij den burgerlijken rechter, doch niet wanneer hij van oordeel is dat het feit niet bewezen is, vermits in dat geval een vrijspraak behoort te volgen, waaraan desgeraden kan worden ver bonden eene verklaring, dat de beklaagde wordt verwezen naar de autoriteit, aan wie de afdoening van vergrijpen tegen de krijgstucht is opgedragen Overwegende, dat, waar geen der bovengenoemde gevallen zich hier voor doet, de krijgsraad te Magelang bevoegd is van de onderwerpelijke zaak ken nis te nemen en de beschikking derhalve behoort te worden vernietigd Overwegende, dat, nu de krijgsraad ten aanzien van het bewezene der ten laste gelegde feiten en beklaagde's schuld daaraan nog geene beslissing heeft genomen, althans nog geen vonnis heeft gewezen, het Hof zelf niet op de hoofdzaak kan beslissen, doch de zaak naar den Krijgsraad ter afdoening be hoort te worden teruggewezen Gelet, behalve op de in 's krijgsraads beschikking aangehaalde wetsbepa lingen, op de artikelen 243 en volgende van de Rechtspleging bij de Land macht en de artikelen 50 en 58 van 's Hofs Provisioneele Instructie; RECHTDOENDE In Naam en van wege de Koningin Vernietigt 's krijgrsaads beschikking Verklaart den krijgsraad te Magelang bevoegd van de onderwerpelijke zaak kennis te nemen Stelt de stukken wederom in handen van dien krijgsraad teneinde met inachtneming van 's Hofs beslissing de zaak van hooger genoemden beklaagde verder te behandelen en af te doen Verstaat dat de kosten in beide instantien gevallen- zullen komen ten laste van de Lande. Aldus enz.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 90