533 invloed heeft uitgeoefend. Ware hef anders, kou de Minister van Kolonisu inderdaad aansprakelijk voor de Indische verdediging worden gesteld, de splitsing der Staatsmarine zou heel wat voorstanders minder tellen. We kunnen dan ook behoudens het nader te vermelden voorbehoud instemmen met de ondervolgende conclusie van den inleider: „In de bezwaren, welke den bestaanden toestand, voor wat betreft de ver antwoordelijkheid voor de verdediging van Ned.-lndië en de bijzondere ver houding tusschen den Minister van Marine en de Marine in Ned.-lndië, aan kleven, wordt door de voorgestelde samenvoeging op geen enkele wijze voorzien." De kolonel Rendorp bepaalt zich verder in zijn voordracht in hoofdzaak tot de bespreking van de voorgenomen fusie. Hij bestrijdt de argumenten door den Minister aangevoerd ten voordeele van de fusie en komt vervolgens tot de conclusie, dat de samenvoeging ongewenscht is We zullen op dit gedeelte van de voordracht, dat meer specifiek de moederlandsche belangen raakt hier niet nader ingaan. Wel verdient het aanbeveling een oogenblik stil te staan bij de vraag of de fusie voor de behartiging" van het Indische defensiebelang al dan niet van belang is. Gaat men uit van den gedachtengang, welke bij den Minister van Oorlog heeft voorgezeten, nl. dat door de fusie ten aanzien van de defensie in wezen niets verandert, omdat de Minister van Koloniën verantwoordelijk blijft voor de defensie van Indië, dan zou de fusie ons betrekkelijk onverschillig kunnen laten. Zooals we reeds opmerkten moeten we echter de juistheid van dit uitgangs punt betwijfelen, aangezien we er van overtuigd zijn dat de Indische defensie thans behoort tot den invloedssfeer, zoowel van den Minister van Koloniën als van den Minister van Marine. Door de fusie zal derhalve de Minister behalve de Hollandsche defensie ook een deel van de Indische defensie, nl. het maritieme gedeelte daarvan, onder zijn vleugelen krijgen. Moet dit voor de Indische defensie een vooruitgang dan wel een achter uitgang worden geacht? Beschouwt men de zaak zuiver uit een maritiem oogpunt, dan zou men van een achteruitgang moeten spreken, aangezien een Minister van Marine nu eenmaal meer deskundig is dan een normaal uit het leger voortgekomen Minister van Landsverdediging. Beziet men daarentegen dit onderwerp uit den gezichtshoek van het algemeen Indisch defensiebelang, dan moet de fusie nog zoo kwaad niet worden geacht. Immers daardoor krijgt men een onbewuste verschuiving in de richting van de ongedeelde verantwoordelijk heid over de Indische defensie door den Minister van Koloniën. De Minister van defensie zal nl., zoowel door zijn veelomvattenden werkkring ingesteld op de moederlandsche defensie als door zijne ondeskundigheid op het gebied der Indische defensie, geneigd zijn om de verantwoordelijkheid voor de laatste meer en meer aan zijn ambtgenoot van Koloniën over te dragen, waarmede dan een zeer te waardeeren stap zal zijn gezet in de richting der ongedeelde verantwoordelijkheid. De uitlatingen van Minister Lambooy, o. m. de mededeeling, dat nog eemge regelingen noodig zullen zijn, aangezien het bestaande verband tusschen de vloot in Indië en in het Moederland niet ongewijzigd kan worden gehandhaafd, welke regelingen thans nog in studie zijn, kunnen daarvoor als een duidelijke aanwijzing gelden. Waar we ons reeds meerdere malen uitspraken als besliste voorstander der splitsing ten einde daardoor te geraken tot eene afdoende oplossing van de verantwooidelijkheidsvraag, zal het geen verwondering behoeven te wekken, dat v/e iederen vooruitgang in die richting toejuichen, zoodat de samenvoe ging van Oorlog en Marine hoewel geenszins afdoende door ons in het belang wordt geacht voor de oplossing van het Indische defensievraagstuk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 93