538
over 5 jaar. Hij ziet in de voorstellen zelfs meer reden tot verheugenis dan
tot klagen.
Deze uitspraak heeft ons wel eenigszins verwonderd.
Het is toch zeker plicht der deskundigen om te wijzen op fouten, wanneer
deze worden gemaakt. Ook de Volksraad is niet onfeilbaar. Getuigt het niet
veel eerder van égards voor het werk van dit college, wanneer men wijst
op gemaakte fouten in het zoo moeilijke vraagstuk der legerorganisatie dan
dat men daar vergoêlijkend over heen stapt en slechts de goede bedoeling
apprecieert.
Maar ook die goede bedoeling was in dit verband maar zeer betrekkelijk.
Ieder deskundige, ook hij, die er diep van doordrongen is dat het defensie-
vraagstuk wordt beheerscht door de practische grenzen van ons financieel
kunnen, weet, dat met eene uitgave m eens van f 20 millioen voor het
leger nooit eene oplossing te krijgen i<. Daarom was er zeer zeker ook aan
leiding om bedoelde verwarde voorstellen eerder te beschouwen als een
goedkoop afmakertje dan als een ernstig streven naar een afdoende oplossing
van het onderhavige vraagstuk. In beide gevallen blijft het inmiddels plicht
der deskundigen om met nadruk tegen de verwezenlijking van dergelijke voor
stellen te waarschuwen.
Een tweede punt van meeningsverschil kan blijken uit het volgende citaat.
„Voorts kan T. B. geen instemming betuigen mei het feit, dat enkele Volks
raadsleden ten aanzien van de zeemacht in vele opzichten het marinestand
punt aanhangen, o.a. met betrekking tot de reeds boven door ons besproken
vraag of men naar krachtige neutraliteitshandhaving in den geheelen archipel
moet streven, dan wel meer de aandacht dient te concentreeren op de bekende
„enkele critieke punten". Ook in voorafgaande I. M. T.-nummers wordt dit
punt door meergemelden overzichtsschrijver eenige malen uitvoerig besproken.
Zeer juist merkt hij daarbij op, dat de van marinezijde ontwikkelde denk
beelden uitgaan van een ruimeren finantieelen grondslag dan waarmede de
publicaties van de Heeren Boerstra en Geldorp rekening hielden, en dat de
vraag „vele" of „enkele" critieke punten eerst principieele beteekenis krijgt bij
beperkte (of moeten wij zeggen onvoldoende?» geldmiddelen. Waar de
Regeering zich echter ter zake nog steeds niet definitief heeft uitgesproken,
vragen wij ons af of het niet overbodig is dit verschilpunt telkens weer op
den voorgrond te stellen Overbodig, en ook ongewenscht, aangezien zulks
naar buiten den indruk wekt, dat de „weermacht-deskundigen" het weer
onderling oneens zijn, terwijl er toch juist thans op zooveel overeenstemming
tusschen marine- en legerinzichten te wijzen valt: Daarop den nadruk te
leggen zal o. i. aan de defensie-zaak ineer ten goede komen dan het naar
voren brengen van tegenstellingen".
Tot zoover het citaat uit het overzicht van den heer Berenschot.
We moeten beginnen met op eenige onjuistheden daarin te wijzen. Zoo de
bewering, dat wij geen instemming kunnen betuigen met het feit, dat enkele
Volksraadsleden ten aanzien van de zeemacht in vele opzichten het marine
standpunt aanhangen. Dat zou toch waarlijk onzerzijds al zeer bemoeizuchtig
zijn. We hebben niets anders gedaan dan het marinestandpunt aan een
critische beschouwing te onderwerpen, hetgeen heel iets anders is dan de
schrijver zegt. Welke houding de Volksraad inmiddels tegenover dit standpunt
wenscht in te nemen, staat niet te onzer beoordeeling, en het heeft dan ook
nimmer in onze bedoeling gelegen onze overzichten kunnen, daarvan getuigen
daarmede al dan niet onze instemming te betuigen.
Een tweede onjuistheid in vorenstaand citaat is de bewering, dat de Regeering
zich ten aanzien van de voor de defensie beschikbare geldmiddelen nog steeds
Met het door de voorstellers gemaakte voorbehoud, dat hiervan be-
hooren te worden afgetrokken de reeds uitgegeven of opgebrachte gelden
voor aanschaffing van veldhouwitsers, vliegtuigen, mitrailleurs en geweermi-
trailleurs wordt dit bedrag nog aanmerkelijk kleiner.