3. HOE MOET H. T. L. OP ZEER LAAG VLIEGENDE VLIEGTUIGEN MET GEWEREN (KARABIJNEN), KARABIJNMITRAILLEURS EN MITRAILLEURS GESCHOTEN WORDEN i). door J. H. FUCHTER. Het mag algemeen bekend geacht worden dat het laatste deel van den wereldoorlog zich kenmerkte door massa-vliegeraanvallen op de horizontale troepen en hunne reserves. Deze vliegeraanvallen werden verrassend en met groote snelheid uitgevoerd; zij oefenden daardoor een groote moreele werking uit op de troepen en deden hen aanzienlijke verliezen lijden. De infanterie-gevechtsvliegtuigen voeren hun aanval uit op een hoogte waarop jachtvliegtuigen door gebrek aan bewegings ruimte weinig vat op hen hebben en anti-luchtdoelgeschut in de onmogelijkheid verkeert op hen te vuren. Waar deze vliegtuigen zich vertoonen moeten zij worden be streden en de infanterist moet daarbij kunnen rekenen op zijn eigen wapens nl. geweer (karabijn), karabijnmitrailleur en mitrail leur, van welke de mitrailleur wel het belangrijkste wapen is. Punt 39 (4) A. T. V. luidt: Aan de bestrijding van zeer laag (beneden 100 M.) vliegende vliegtuigen kunnen alle mitrailleurs deelnemen. Hetzelfde geldt voor de geweermitrailleurs mits voldoende stabiel opgesteld en voor de geweerschutters. Aangezien onze voorschriften niet vermelden hoe geschoten dient te worden en onze karabijn-mitrailleurs en mitrailleurs nog niet voorzien zijn van speciale richtmiddelen voor het schieten op vliegtuigen (ook op laagvliegers), meen ik in het onderstaande een methode te hebben aangegeven, welke in de meeste gevallen toepassing zal kunnen vinden. Ik ben daarbij uitgegaan van een gemiddelde vliegtuigsnelheid van 150 K. M. per uur of wel 40 M. per seconde. Het geweer (de karabijn). Om nog eenige trefkans te hebben, moet de infanterist op laag vliegers niet op grooteren afstand schieten dan 200 M. 579 Voordracht gehouden in een bijeenkomst van de officieren van het 2e Regiment Infanterie te Tjimahi.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 21