te stellen tegelijk met de op die grondslagen te ontwerpen
voorstellen.
Het gevolg van dit verzet was, dat de Regeeringsgemachtigde
voor Algemeene Zaken nog eens kort en scherp het Regeerings-
standpunt als volgt uitéénzette
„Bij de beantwoording van de algemeene beschouwingen, door
den Volksraad over de ontwerp-begrooting 1928 gehouden, had
ik op 29 Juni j. 1. de eer dit college namens de Regeering in
kennis te stellen met de grondslagen, welke als basis voornader
te ontwerpen en aan den Volksraad voor te leggen voorstellen
inzake de defensie van Nederlandsch-lndië zullen dienen.
Ik voegde daaraan toe, dat bij de behandeling van evenbe-
doelde voorstellen de Volksraad in de gelegenheid zou zijn zich
over een en ander uit te spreken.
M. d. V. Ongetwijfeld door het belang der zaak daartoe genoopt,
hebben meerdere der geachte leden gemeend de bedoelde grond
slagen reeds bij de verdere begrootingsbehandeling te moeten
bespreken. Zoo spraken zich bij de behandeling der afdeelingen
IX en X de heeren Kiès, Stokvis, Ten Berge, Aay, Van Lonk-
huyzen, Roep, Van der Weyden en Kerkkamp reeds, de een
meer, de ander minder uitvoerig uit.
De Regeering moet tot Haar leedwezen verklaren aan deze
besprekingen geen deel te kunnen nemen. De bedoelde grond
slagen zijn door het Opperbestuur vastgesteld, zoodat het voor
de Indische Regeering uitgesloten is daarover met den Volksraad
in debat te treden. Uit den aard der zaak kan er, ook van het
standpunt der Regeering, geen bezwaar tegen bestaan dat de
Volksraad zelf over de vastgestelde grondslagen in beschouwin
gen treedt. De Regeering zal dan niet nalaten die beschouwingen
ter kennis van het Opperbestuur te brengen maar gelijk gezegd,
gebiedt de deferentie tegenover het Opperbestuur dat Zij zich
overigens tot aandachtig en belangstellend toehooren moet be
palen.
De Regeering meent aan de beantwoording van Harentwege
der in deze zaal over de IXe en Xe begrootingsafdeelingen
gehouden beschouwingen deze korte verklaring te moeten laten
voorafgaan ter opheldering waarom van de Regeeringstafel over
de defensiegrondslagen verder zal worden gezwegen."
Deze mededeeling ontlokte den Volksraad een uitspraak
in den vorm van eene motie, oorspronkelijk ingediend door den
heer Kerkkamp, daarna iets scherper geredigeerd door den
heer Kiès, en na eenige wijziging ten slotte als volgt vast
gesteld
„De Volksraad,
van oordeel, dat over de grondslagen voor de verdediging van
het grondgebied van Ned.-Indië, zooals deze aan den Volksraad
615