1. Bijstand wordt ingeroepen in geval van onlusten of gevaar daarvoor. In dit geval worden de aard en de sterkte der troepen bepaald door het militair gezag d. w. z. door dengene, die het ver- leenen van den bijstand gelast na raadpleging van den burger lijken gezaghebbende, die het verzoek om militairen bijstand deed (artikel 6 (2) N. R.). Deze regeling is logisch, omdat het leger onder de hier be doelde omstandigheden zal moeten optreden als leger en op een bepaald oogenblik eene militaire actie zal moeten inzetten. De vraag, welke troepensoort zich voor deze actie het best leent en hoe sterk de in te zetten afdeeling zal moeten zijn, kan uiteraard alleen beoordeeld worden door het militair gezag. 2. Bijstand wordt ingeroepen voor politiedoeleinden. Wordt militaire bijstand ingeroepen voor politiedoeleinden dan berust het bepalen van de sterkte van den troep in beginsel eveneens bij het militair gezag, zonder noodzaak uit een be- stuursoogpunt, mag het burgerlijk gezag zich daarmede niet inlaten. (Artikel 11 (3) N. R.). Ook dit is logisch, omdat de technische uitvoering van de door het burgerlijk gezag te geven opdracht in beginsel berust bij het militair gezag (Artikel 11 (3) N. R.j, en alleen laatstgenoemd ge zag kan uitmaken hoeveel troepen voor eene goede technische uitvoering noodig zullen zijn. Waar het hier echter geldt het verleenen van bijstand voor politiedoeleinden, kan het geval zich voordoen, dat het burgerlijk gezag, dat onder de hier bedoelde omstandigheden van het begin tot het einde de verantwoording draagt voor de te nemen maatre gelen, uit bestuursoverwegingen wenschen heeft met betrekking tot de sterkte van de voor het verleenen van den bijstand aan te wijzen afdeeling; hiermede zal dan, indien daartegen om militaire rede nen geen overwegende bezwaren bestaan, rekening zijn te houden. 3. Bijstand wordt ingeroepen bij ontstentenis van werkkrachten. Voor het geval dat bijstand van het leger wordt ingeroepen als de openbare orde in gevaar wordt gebracht door ontstentenis van werkkrachten, is niet aangegeven wie de sterkte van de be schikbaar te stellen afdeeling bepaalt. Het ligt echter voor de hand, dat de aanvraag om bijstand vergezeld zal gaan van eene opgave van de benoodigde werkkrachten, aan welke aanvraag door het militair gezag zal moeten worden voldaan voor zoover naar zijn oordeel de sterkte van de onder zijn bevel staande troepenmacht dit gedoogt. (Artikel 13 (2) N. R.). c. Hoe is de verhouding van den commandant van de afdeeling welke militairen bijstand zal moeten verleenen tot het burgerlijk gezag, dat dien bijstand vroeg. 564

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 6