De generaal Niessel zegt in zijn boekje „Méthodes d' Instruction": „le jeune soldat doit recevoir dès le début de son instruction la notion de la guerre". Bij ons gaat de recruut met een onwezenlijke, en vermoedelijk optimistische voorstel ling van den oorlog naar het veldbataljon, tenzij hij er zich in het geheel geen voorstelling van maakt. Voorziet het veld bataljon in dit tekort? De toenmalige kapitein Koster zei in een voordracht over „Verschijnselen van moreele depressie bij de oorlogvoeren de legers en maatregelen ter bestrijding van dit euvel (Ver. t. b. v. d. Kr. Nov. '23). „Het is daarom m. i. noodzakelijk om de opleiding van den troep tot het gevecht niet te beperken tot het onderwijzen van het gebruik der wapens, en het aan nemen van bepaalde vormen, doch daartoe behoort bepaald het wekken van een zoo zuiver mogelijke voorstelling van de omstandigheden, waaronder het gevecht wordt geleverd". Een ieder, die de opleiding, gericht op de vervulling van onze defensietaak, voldoende acht, zij de lezing aanbevolen van „l'lnfanterie sous le feu" van capitaine Maisonneuve, waarin de werkelijkheid van het gevecht der kleine eenheden wordt geteekend. 4. De klassesgewijze opleiding maakt, dat alle klassen eener depot-compagnie in een verschillend stadium van opleiding kunnen zijn. Er bestaat wel een zekere neiging de klassen te laten inloopen, doch dit gaat met tijdverlies gepaard en drukt bovendien de stemming van de teruggehouden klas. Dit is dus uitzondering. Als elk klassecommandant een volmaakt instructeur was, zou tegen dezen toestand geen bezwaar be staan, maar dan waren de officieren ook vrijwel overbodig. Bovendien behoort een opleiding met haar tijd mede te gaan, stelt daarom steeds nieuwe vragen, plaatst ons voor andere inzichten. Het kader heeft dus hulp, aanwijzingen, instructie noodig. Hoeveel moeilijker worden echter leiding en regeling, indien elke klas elke week een ander program volgt. 5. Het is moeilijk om officieren te vinden met ambitie in een werkkring bij een depót-bataljon. Voor de meeste luitenants vindt eigen activiteit onvoldoende uitweg in het beperkte, door onderofficieren gegeven onder wijs. Geen opleidingstaak voor tot sectie samengevoegde briga des, geen aanvoering van een sectie in hooger verband. Geen velddienst- en gevechtsoefeningen, doch bijna immer de dienst, die bij het veldbataljon met weinig waardeering wordt gekenschetst met „om het uur een lepel". Om in die taak op te gaan zijn noodig personen, die zich aangetrokken voelen tot onderwijs en opvoeding. Ontbreekt die neiging dan ontstaat het gevaar dat de rol van den offi cier zich bepaalt tot surveilleeren. 648

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 10