■belangrijkste en allesbeheerschende taak van het leger," zegt de
luitenant-kolonel Donk in diezelfde vergadering.
Waar de legerleiding haar invloed genoegzaam kon doen gel
den, en dit was vroeger meer dan thans het geval, werd aan die
eischen van opleiding tegemoet gekomen door eenvormige recru-
teering, indeeling in voor den oorlog bestemde verbanden en door
een voldoend langen eerste-oefentijd.
Allerwegen dwingt echter, meest onder den invloed van buiten
het leger werkende krachten, de eisch van zuinige organisatie tot
inkrimping van den eerste-oefentijd, niettegenstaande de oorlog
voering voor alle wapens moeilijker en gecompliceerder is ge
worden.
Zoo brengt de wet op de recruteering Painlevé (1926) de eerste
oefentijd van 18 maanden terug op één jaar, waardoor het effectief
met 85000 man wordt verminderd. De nieuwe organisatie voorziet
echter, ten behoeve van intensievere opleiding, in een uitbreiding
van 14000 burgerpersonen bij het leger, terwijl de indeeling der con
tingenten zoodanig zal geschieden, dat voor den verderen dienst
tijd de mannen zooveel mogelijk onder dezelfde chefs komen.
Hoever de eischen van zuinige organisatie en de moeilijkheden
op het terrein der recruteering de opleiding beïnvloeden kunnen,
leert ons Holland, waar het opleidingsvraagstuk buitengewoon
moeilijk is op te lossen, zooals blijkt uit de hiervoor genoemde
voordracht van luitenant-kolonel Donk, en de daarop gevolgde
discussies.
Voorgeoefenden, viermaanders en achtmaanders, militie-,reserve-
en beroepsofficieren, verlofs- en beroepskader, uitsel van
eerste oefening en winterverloven, blijvend gedeelte, winter- en
zomerploeg, kaderdwang, het zijn alle van vroeger en nu bekende
regelingen, die van die moeilijkheden eenigen indruk geven.
Beroepslegers.
Oogenschijnlijk bevindt zich een beroeps- of staand leger in
gunstiger mogelijkheid om de eischen van opleiding geheel op
den voorgrond te plaatsen.
De vrijwilligers zijn zoo langen tijd beschikbaar, dat de op
leiding tot den hoogsten graad van volmaaktheid moet kunnen
worden opgevoerd terwijl noch recruteering, noch organisatie die
opleiding in nadeeligen zin behoeven te beïnvloeden.
Dat dit inderdaad mogelijk is leert de Duitsche Reichswehr,
waarin de opleiding met een zoodanige zorg geschiedt, dat in
bepaalde kringen de ongerustheid wordt gewekt, dat om die be
trekkelijk kleine macht van 100.000 man als kern, in korten tijd
«en groot leger is te groepeeren, waarin de aanvoering aanzienlijk
veel beter verzekerd is, dan in de tijdens den oorlog geïmprovi
seerde Engelsche en Amerikaansche legers.
Dat het Indische leger zoo ver van dit ideaal verwijderd is,
vindt zijn oorzaak in de moeilijkheden, die zich voor een koloniaal
641