leger ten aanzien van recruteering, opleiding en organisatie voor doen, moeilijkheden gelegen in rasverschil, gering ontwikkelingspeil der bevolking, vlottende leiding en aanvoering en vooral in het feit dat de taak, waarvoor het leger zich voorbereidt, zij het ge deeltelijk, om uitvoering vraagt. Zoo groot schijnen voor ons leger die moeilijkheden, dat, zooals F. J. P. S. kort geleden in dit tijdschrift schreef „van grondige oefening, het voornaamste voordeel dat een vrijwilligerleger boven een militieleger heeft, en waardoor het dit de baas is, al zeer weinig kan terecht komen". B. De ziekten van ons opleidingsstelsel. Wij schrijven met opzet dat die moeilijkheden zoo groot „schijnen" omdat we de overtuiging hebben, dat ze wel te over winnen zijn. Daartoe is noodig het vraagstuk „opleiding" in zijn betrekking tot recruteering en organisatie in zijn geheel te zien en niet te beperken tot het kader, waarin het goeddeels door traditie zijn plaats gekregen heeft. Dat de le Af deeling van het Departement van Oorlog ook de werving telt onder de vele aangelegenheden, die zij onder haar hoede heeft, dat de 2e Afdeeling zich in het bijzonder voor infan- terieopleiding en de 7e Afdeeling A voor legerorganisatie interes seert behoeft stellig geen bezwaar te zijn, mits een harmonisch geheel ontstaat, hetgeen in dit verband zeggen wil mits een goede opleiding der infanterie verzekerd zij. Deze laatste eisch zal door een ieder als vanzelfsprekend juist worden erkend en eventueele afwijkingen zullen worden verklaard als door den nood gedwongen. Over dien nood bestaat echter geen eenheid van inzicht, en de betrekkelijkheid van het begrip noodgedwongen brengt het gevaar mede dat van het positief goede wordt afgedaald tot het minimum bruikbare of zelfs nog verder. Invloed der recruteering op de opleiding. De druppelsgewijze werving brengt dagelijks een zeker aantal recruten aan, die individueel aan een depót-bataljon worden toe gewezen. Is daar een aantal van 20 tot 25 bij elkaar, dan vangt voor hen, vereenigd tot een klas, de opleiding onder een sergeant- klassecommandant aan. Een compagnie bestaat uit een zeker aantal klassen tot een maximum van tien, die los van elkaar, en in het algemeen na elkaar met de opleiding zijn aangevangen. Om een inzicht te geven in de klassenvorming hebben wij in bijlage A aangegeven hoe in 1926 de indeeling der recruten bij de 2e compagnie van het 2e depót-bataljon, een gemengde com pagnie, plaats had. Ter toelichting diene dat op den 5en Januari van dat jaar de laatste drie klassen van een vorige opleiding waren 642

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 4