gegaan tot het einde, daarbij echter het laatste vak eveneens vrijlatende. Door telkens een half vak vrij te laten, behoudt de brug bij het optillen en verplaatsen een zekere soepelheid terwijl het doel van de verstijvingsbamboes is, te voorkomen dat, wanneer de brug op het water ligt, er bij het overheen loopen een golvende beweging zou ontstaan, alsmede dat bij plaatselijken druk, de brug onder water zou komer. Bovendien verhoogen deze ver stijvingsbamboes het totale drijfvermogen. De brug ligt dus nu gereed op den oever en wel in een richting loodrecht op de rivier (fig. 5). Nu moet de brug naar de overzijde getrokken worden. Daartoe is intusschen aan de voorste vakbamboe (waarvoor'een extra stevig stuk werd uitgezocht) een strop gemaakt (foto 1) waaraan een touw is bevestigd ter lengte van ongeveer 2'/2Xde rivierbreedte. Een goed zwemmer zwemt nu eerst met een dun touw' (aan elkaar gebonden traceerkoorden) naar de overzijde. Het uiteinde van het dikke touw, benevens een stuk staaldraad kabel, worden nu aan het dunne touw, vastgebonden en door den man aan de overzijde, naar zich toe gehaald. Met het stuk kabel legt hij een strop om een aanwezigen boom en hangt daar de katrol aan op. Is er (bij uitzondering) geen enkele boom ter plaatse, dan kan hij piketten inslaan. Dit maakt echter gedruisch en kan zijn verrichtingen verraden. Beter kan hij dan gebruik maken van ijzeren piketten die in den grond geschroefd kunnen worden (mits deze niet te hard is), zooals voor ijzerdraadversper ringen worden gebezigd en die bij het Korps Genietroepen zijn opgelegd. Is nu de katrol dus opgehangen, dan haalt de man het dikke touw er zoover mogelijk doorheen en bindt hij het uiteinde weer vast aan het dunne touw. Hiermee zwemt hij weer terug naar den eigen oever, waarna het dikke touw weer wordt overgetrokken, doch thans dus dóór de katrol loopende. In dien tusschentijd is ook de oever plaatselijk over een breedte van ongeveer 4 M. wat schuin afgegraven en van oneffenheden ontdaan. Alles is nu gereed voor het overtrekken van de brug. De aanwezige manschappen worden, voorzoover noodig, aan beide langszijden van de brug opgesteld en tillen haar aan de vakbamboes op, onderwijl naar de rivier toeloopende. Door een 10- tal andere manschappen wordt tegelijkertijd aan het touw getrokken en de brug beweegt zich in de richting van de rivier en glijdt geruischloos over het water tot de overzijde bereikt is. Het achtereinde van de brug wordt, met een van te voren aan de uiterste vakbamboe bevestigde touwen, aan aanwezige boomen of piketten vastgezet, en de manschappen kunnen dadelijk daarna 689

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 51