In hoofdstuk IV wordt het gevecht behandeld. We lezen daarin bij de algemeene grondbeginselen het volgende: p. 363. De kracht van het artillerievuur moet in verband met de gevechtsomstandigheden aanzwellen of verminderen. De vuur- snelheid van het geschut moet zoodanig benut worden, dat men door korte heftige vuurstooten (Feuerwellen) den vijand voor een oogenblik verlamt. Men vergemakkelijkt daardoor het voorwaarts gaan der eigen infanteriein bijzondere omstandigheden zal alleen daardoor de eigen infanterie kunnen vooruitgaan. p. 364. De gevechtsactie van de artillerie is niet van die der infanterie te scheiden. Steeds moeten die doelen onder vuur genomen worden, die voor de infanterie het gevaarlijkst zijn. p. 365. De massa van de artillerie moet tijdig op het gevechtsveld gereed staan voor het gebruik. Alleen bij groote verbanden kan de troepencommandant een reserve afzonderen. In het hoofdstuk „Vuurleiding" lezen we o. a. het volgende: p. 426. Met de grootte van de verbanden stijgt niet alleen de moei lijkheid, doch ook de beteekenis van éénhoofdige vuurleiding. Beslis send voor het gevecht is, dat de geweldige vuurkracht van de artil- wordt benut naar gelang van het gevechtsdoel en van de gevechtsom standigheden, In het bijzonder hebben de hoogere artilleriecom mandanten daarvoor te zorgen, dat op den juisten tijd en op de juiste plaats, door vereeniging van vuur en opvoering van de vuursnelheid het grootst mogelijk rendement wordt verkregen. p. 436. Verrassend massavuur, met verhoogde vuursnelheid (Feuerüberfall), kan groote uitwerking hebben. Een eisch is echter, dat de noodige grondslagen voor het uitwerkingsvuur verkregen zijn. p. 437. De verdeeling van vuur moet zoodanig zijn, dat geen deel van den vijand ongehinderd in het gevecht komt. Doch de verdeeling mag niet tot versnippering leiden. De artillerie benut de overmacht het best door doelmatige con centratie van vuur. Ook daar, waar men geen meerderheid heeft, moet getracht worden door concentratie van vuur een overmachtige uitwerking op een deel van den vijand te krijgen. Opmerking: Deze theorie werd vóór 1914 ook door den toenma- ligén overste Bomert in Oldenbroek gehuldigd. Deze beweerde „Hoe zwakker men is, des te meer klemt concentratie van vuur". Door samenvoeging van oudere vuurmonden met geringe vuur snelheid trachtte deze tot verhooging van uitwerking te komen." Meer punten zullen niet opgenoemd worden, doch alleen zal nog vermeld worden, dat èn in den aanval p. 470 p.493 494, èn in de verdediging p. 514 gewezen wordt op de groote waar de van verrassend, overmatig artillerievuur, sterker wordend al naar gelang de omstandigheden. Doch steeds waar de infanterie het'wil hebben, ten tijde van de beslissing een maximum op het beslissende punt. 693

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 55