714
over chemische strijdmiddelen en wel het onderdeel toepassingen in den wereld
oorlog' (Zie I. M. T No. 8). De beschouwingen over gaswolkaanvallen worden
voortgezet. De volgende mededeelingen mogen onder de aandacht van den
lezer worden gebracht. „Bij den Chlooraanval van 24 April 1915 hielden de
Canadeezen zonder beschermingsmiddel stand, gingen zelfs tot den tegenaan
val over". „Door toepassing van primitieve respirators (watten gedrenkt
in een oplossing van natriumsulfaat en soda, in glycerine en water,
gewikkeld in een vierkant dichtgevouwen katoenen lap) was het reeds moge
lijk het groote succes van chloorwolkaanvallen te stuiten. De geschiedenis
heeft geleerd hoe het telkenmale mogelijk is gebleken, tegen alle gebezigde
giftstoffen binnen betrekkelijk korten tijd voldoende werkzame beschermings
middelen te vinden"
„De gevolgen van gasaanvallen op troepen, die over behoorlijke afweer
middelen beschikten, tijdig de noodige voorzorgsmaatregelen konden treffen
en onder strenge gasdiscipline stonden, waren doorgaans niet ernstig".
De gedragingen van enkele, bij gaswolkaanvallen gebezigde, gassen worden
besproken.
Ten slotte de volgende aanhalingen ter beoordeeling van de waarde van de
toepassing van gaswolkaanvallen in onze verhoudingen. „Men bedenke, dat
voor den aanval over een frontbreedte van 10 K. M. met 2 gascylinders per
strekkende meter noodig zijn 20.000 cylinders, welke 400.000 K.G. chloor of
b.v. 300.000 K.G. chloor 100.000 K.G. phosgeen kunnen bevatten. De
voorbereiding van zulk een aanval eischt 6 8 nachten. Voor gaswolkaan
vallen leenen zich slechts enkele gassen. De laatste Duitsche gaswolkaanval
had plaats op 31 Januari 1917. Door de geallieerden werden ze tot het einde
van den oorlog toegepast. Men moet in de toekomst nog rekening houden
met gaswolkaanvallen omdat bij gunstige weersgesteldheid en een verrassend
gebruik, de uitwerking zeer groot kan zijn, doordat hiermede een aaneenge
sloten gasmassa van hooge concentratie kan verkregen worden".
Luitenant van der Meulen vervolgt zijn opstel over samenwerking tusschen
infanterie en artillerie. Dit hoofdstukje is waard geraadpleegd te worden
bij bespreking van de taak van de artillerie berichtofficieren, in Nederland
officier-inlichter geheeten. Zie V. V. V. D.A. punten 113, 114, 115, 116. Ter
vergelijking moge worden vermeld hetgeen de schrijver over dezen functio
naris zegt: Zij deelen den inf. commandant mee: terrein, waarop vuur kan
worden gebracht, terrein dat uit de c. p. en de waarnemingsposten kan wor
den ingezien, opstelling van de afdeeling, hoeveelheid en soort van munitie,
die beschikbaar is voor rechtstreeksche steun. Verder licht hij zijn afdeelings-
commandant in over den toestand, die hij bij de infanterie vindt (opstelling,
voorste lijn, veranderingen, stand van het gevecht). Als de infanterie vuur
verzoekt, vraagt hij aan den inf. commandant, met betrekking tot de te bevuren
doelen, aanvulling van de gegevens, die voor de artillerie van belang zijn en
door de infanterie niet zijn opgegeven, voorts geeft de officier-inlichter inlichtin
gen over de hoeveelheid munitie, die voor een bepaald doel noodig is.
Tenslotte verstrekt de schrijver eenige gegevens omtrent benoodigde muni
tie voor bepaalde doelen,
Indische Gids 1 Juni 1927. Qeorge Nijpels behandelt de vraag waarom
de Nieuw-Guinea Expeditie zoo overhaast werd opgezet en zulks naar aan
leiding van de mededeelingen van den landvoogd tijdens een gehouden pers
conferentie.
Van Dam van Isselt be"indigt zijn pleidooi voor behoud van den huidigen
toestand aan de H.K S. voor wat betreft de Indische opleiding en bespreekt
onder het opschrift de opleiding van officieren N. I.L aan de H. K. S de ver
dere gebeurtenissen sedert 1919. Schrijver eindigt met, ten aanzien van het
argument der bezuiniging op het Indisch leeraarspersoneel, zijn oordeel te
geven in de volgende bewoordingen „het voorstel doet denken aan dat van
den man, die, om op het schoeisel der infanterie te willen bezuinigen, ampu
teering van de voeten aanbeveelt."