riekende zaken moeten te werk gaan, anderdeels is naar mijn bescheiden meening voor een goede, gezonde rechtsbedeeling de reeds besproken sententie van het H. M. G. op den duur onhoud baar. Dat dit oordeel niet alleen van theoretische waarde is, moge blijken uit het feit, dat men in Nederland deze lacune schijnbaar heeft gevoeld en dientengevolge een tegenovergestelde meening t. o. v. deze materie huldigt; aldaar vervalt het recht tot strafvor dering niet door de toepassing van een krijgstuchtelijke straf; bij het opleggen van een straf zal door den Rechter met c. q. reeds ondergane disciplinaire straf rekening worden gehouden (Mil. Straf- en Tuchtrecht, bundel I blz. 158)". Deze uitspraak voldoet n. m. m. veel beter aan ons rechtsgevoel, terwijl hiermede ook het algemeen rechtsbeginsel beter gediend wordt; hierdoor blijft de mogelijkheid bestaan eenige begane fout van een lageren chef te neutraliseeren, door den schuldige alsnog langs wettelijken weg te doen berechten. Is deze uitspraak nu in strijd met den ouden rechtsregel, het „non bis in idem?" Beschouwen we hiervoor artikel 76 W. v. S. lid 1 dat zegt: „Behoudens de gevallen, waarin rechterlijke uit spraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van den Nederlandsch-Indischen rechter, of van den rechter in Nederland of in de koloniën en bezitttingen van Neder- derland buiten Nederlandsch-Indië, onherroepelijk is beslist." De uitspraak van den disciplinairen rechter is zeer zeker niet als onherroepelijk te beschouwen, immers kan deze uitspraak nog onderhevig zijn aan wijzigingen door den commandeerenden offi cier, dan wel naar aanleiding van een ingebrachte reclame. Op grond van deze bepaling, komt het mij dus voor, dat een opvatting, zooals hier voornoemd ten aanzien van het samengaan van straf- en tuchtrecht, geenszins dit oude rechts-beginsel schokt, dan wel in strijd is met het aangehaalde Art. 76 lid 1 W. v. S., te meer niet, waar de rechtvaardigheid bovendien nog wordt gediend, door in de straftoemeting bij het eventueele vonnis rekening te houden met de reeds ondergane disciplinaire straf. Een juistere verhouding omtrent het samengaan van straf- en tuchtrecht, waardoor een zuiverder berechting der delinquenten door een ,,om"gaan van de reeds meermalen genoemde juris prudentie van het H. M. G. mogelijk worde, zal slechts ten goede kunnen komen aan de waardeering voor de rechtsbedeeling, zoo wel op tucht- als op strafrechterlijk gebied, in het Nederlandsch- Indische Leger. Dit te betoogen, was het doel van dit artikel, i) Noot van de redactie. Het nieuwe R. K. sluit een latere strafrechtelijke vervolging na voorafgaande onjuiste disciplinaire afdoening niet meer uit. Bij invoering van het nieuwe R. K. thans ter adviseering bij het D. v. O. zal derhalve de door schrijver bepleite toestand worden bereikt. Redactie. 775

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 53