«en tijdperk van grooten bloei. De onderofficieren die destijds de M. S. bezochten waren in de eerste plaats Nederlanders, die in Nederland als soldaat in dienst getreden waren, vaak een veel bewogen leven en verschillende expeditiën achter den rug hadden (ongeveer de helft was ouder dan 24 jaar) en soms als adjudant onderofficier of sergeant-majoor op de M. S. waren gekomen. Voorts telde men onder de leerlingen der M. S. onderofficieren die in Nederland onderofficier waren geweest en daar wat militair wetenschappelijk onderwijs hadden genoten, Indo-Europeanen die in dienst waren gekomen als soldaat of van het pupillenkorps te Gombong afkomstig waren en 27 °/o van het aantal leer lingen uitmaakten en ten slotte vreemdelingen, meestal Duitschers, wier aantal 10 °/0 van de sterkte der M. S. uitmaakte. De wetenschappelijke ontwikkeling van een groot deel der onderofficieren liet vaak veel te wenschen over en meestal verliet 1/3 van de onderofficieren die op de M.S. geplaatst waren, onverrichterzake die inrichting. Velen werden ook wegens slecht gedrag en dronkenschap van de M. S. verwijderd. Zoo onder andere een drietal aanstaande officieren die de noodige jenever kochten om zich „te verzetten", omdat ze door den directeur waren gestraft. Aan de M. S. heerschte een Spartaansche eenvoud. De annalen der school vermelden dat het nogal eens voorkwam dat de gas lampen niet wilden branden en dan moesten de zalen met was kaarsen worden verlicht. Ook kwam het voor dat een der klassen de een of andere repetitie in de zalen moest houden. Dan hielden de élèves van de overige klassen ergens oefening in hunne kamers bij het flakkerende licht van een kaars. Want alleen de richards beschikten over een destijds nog in Indië zeldzaam voorkomende petroleumlamp. In 1877 waren aan de school 135 élèves in opleiding, het grootste aantal dat ooit bereikt is. Groot was toen de behoefte aan officieren want in dat jaar bestond de expeditionnaire macht in Atjeh uit 10250 officieren en manschappen, terwijl in de Batak- landen een strijdmacht van 550 man ageerde. Maar na 1880 liep de sterkte van de troepenmacht te velde terug en daarmede ver minderde ook de toeloop tot de Militaire School. Bij de reorgani satie in 1872 had men het aantal voorbereidende cursussen dat vóór 1872 onbepaald was, en waarop onderofficieren, en aanbe volen militairen „Volontairs dingende naar den rang van Officier", werden opgeleid tot het toelatingsexamen van de Militaire School, op 20 vastgesteld. Het aantal cursussen werd wel is waar spoedig sterk ingekrompen (in 1878 waren nog slechts de cursussen te Meester-Cornelis en Willen I blijven bestaan) maar men bereikte ermede dat het aantal aspiranten voor de M.S. belangrijk toenam. En toen ook dit middel niet meer hielp, ging men in 1883 over tot de oprichting van het „Instituut van Aspirant-officieren", in de hoop op deze wijze aan de M. S. nieuw leven in te kunnen 789

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 67