795
terwijl zij tot een bedrag van 10.000 roebels aan roerende goederen aan hun
erfgenamen mochten nalaten.
Maar Lenin ging nog verder. Hij begreep dat de moejik het revolu-
tionnaire bewind had gesteund omdat hij den grond in eigendom wenschte
te bezitten. Hij begreep dat de boeren dat bewind alleen zouden blijven
steunen als men hun het vrije gebruik van de vruchten van zijn arbeid verze
kerde en dat de regeering zich op den duur niet zou kunnen handhaven, als
de meest talrijke klasse der bevolking in verzet kwam. Hij schafte daarom de
requisities af, waardoor het Sovjetbewind aan het broodkoren kwam voor de
bevolking der steden, terwijl men den boer alleen in het bezit liet van wat
hij noodig had voor zijn levensonderhoud. Maar daarvoor in de plaats kwam
een vaste belasting, terwijl de boer voortaan de vrije beschikking kreeg over
de rest van den oogst en de privaathandel op het platte land werd vrij gegeven.
Gedwongen door de harde noodzaak gaf dus Lenin het axioma van de com
munistische leer, de onbestaanbaarheid van het privaateigendom, prijs
In het communistische Rusland van tegenwoordig kan men drie klassen van
boeren onderscheiden. Daar is in de eerste plaats de „Koelaki", die over 6 a
10 H.A. bouwland beschikt, eenige paarden, vee en behoorlijk landbouwgereed
schap bezit en met daglooners werkt. De „Serednjaki" heeft slechts 4 a 6 H.A.,
meestal 1 a 2 koeien, soms een paard, terwijl de derde klasse, de arme boer
een lapje grond bezit van minder dan 2 H.A. en met zijn gezin ternauwer
nood hiervan kan bestaan. Vaak verpacht hij zijn land aan den Koelaki, die
reeds vóór den oorlog als woekeraar op het platte land werd verfoeid, en vaak
werkt hij bij hem als daglooner.
De Serednjaki, de vrije boer is het troetelkind van de Stalintsen (de Stalin-
groep). Men maakt hem den aankoop van vee en landbouwgereedschappen
makkelijk, door het verstrekken van landbouwcrediet en poogt hem door het
stichten van coöperatieve vereenigingen vooruit te brengen.
Intusschen behooren al die kleine boerenbedrijven de landelijke huisindustrie
en de privaathandel tot den zoogenaamden privaatsector van het Russische
economische leven. Daarnaast onderscheidt men den staatssector die 97 °/o van
de geheele industrie, het geheele transport- en credietwezen en den buitenland-
schen handel omvat.
Met den staatssector gaat het intusschen niet zooals het Sovjet-bewind dat
eigenlijk wel zou willen. Wel is de productie van de industrie den laatsten
tijd belangrijk gestegen en werd in het boekjaar 1925/26 ongeveer 80 a
84 °/0 geproduceerd van wat er in 1914 is voortgebracht. Maar de prijzen
der industrieproduten zijn 200 a 300 °/o boven het niveau van de wereld
markt, terwijl de arbeidsloonen volgens officieele gegevens 93 °/o bedragen
van die van 1913.
Ondanks die hooge prijzen en lage loonen maakt de industrie echter door
een in het extreme doorgevoerd bureaucratisch stelsel slechts schijnwinsten en
teert zij voortdurend op het stamkapitaal in. Voor het boekjaar 1924/25 werd
dit bedrag berekend op 170 millioen Roebel.
Men heeft gestreefd naar een bezuiniging in de productiekosten. Het
„Gosplan" (het economische werkplan) voor 1925/26 voorzag in een bezuini
ging van 10 op de productie, met het gevolg dat tenslotte de pro
ductiekosten met 13 a 14 bleken te zijn toegenomen.
Vorming van nieuw kapitaal in de staatsindustrie is dus uitgesloten. En
om in de kapitaalbehoefte te voorzien drukte men papieren tscherwonetzs.
Maar daar deze grootendeels gedekt werden door staatswissels, die als het er op
aan kwam niet gehonoreerd zouden worden, daalde de koers van het betaal
middel al spoedig op bedenkelijke wijze.
Toen moest men de in 1920 afgeschafte belastingen weder invoeren en
en thans zijn zelfs het wodka-monopolie en de staatsloterij weer in den com-
munistischen heilstaat in eere hersteld. Het zwaarste drukten de belastingen
op de boeren. Daarbij kwam nog dat wat de boer na het betalen van de
belastingen overhield van zijn oogst, in waarde sterk was verminderd. Want
practisch krijgt de boer thans voor zijn koren slechts 1/3 a 1/4 aan industrie-