a. verkennings- en waarnemingsdienst; b. gevechtsvliegdienst; c. bombardementsvliegdienst, met gelijke zorg moet behandelen, terwijl anderzijds een Neder- landsch onderwerpelijk voorschrift zich moet beperken tot het regelen van het optreden van die vliegdienstverbanden, welke ten onzent in werkelijkheid zijn georganiseerd. Hierin ligt de tegenstrijdigheid. Aangezien het op voldoende wijze uitrusten van elk der drie genoemde groepen van viiegtuigverbanden de krachten van den kleinstaat te boven gaat, moest bij onze verhoudingen het zwaarte punt dan ook worden gelegd bij het organiseeren van den ver kennings- en waarnemingsdienst en vandaar dat m. i. die diensttak in den leidraad in vóllen omvang moet worden overzien, terwijl bij de behandeling van de beide andere takken van dienst niet verder behoeft te worden gegaan dan een rekening houden met de eigen beperkte mogelijkheden, zoomede met het geven van inzicht in de wijze van optreden van vijandelijke luchtstrijdkrachten der bedoelde groepen." En verder zegt dezelfde schrijver in het (Ned.) W. J. 1923: „Jacht- en bombardementsvliegdienstverbanden, welke in minder enge aanraking met de eigen strijdkrachten en strijdmiddelen op den bodem moeten optreden en dus niet zoozeer het karakter van „hulpwapen" dragen, zouden dan allereerst in aanmerking komen om door de luchtmacht van den bondgenoot te worden uitgebracht." Ook de kapitein van Santen liet zich in zijn op 25 April 1924 voor de Ver. t/b. v/d. Krijgswetenschap gehouden voordracht in gelijken zin uit, en wel als volgt„Het is dus nu al duidelijk, dat Nederland aan den wedstrijd in bewapening in de lucht niet behoeft mede te doen. Het zwaartepunt der landsverdediging ligt evenals vroeger bij de strijdkrachten op aarde. Hieruit volgt dat het onderdeel van den vliegdienst, dat in de eerste plaats verzorging vereischt, zal zijn de eerste groep van ons schema, de luchtverkennings- en waarnemingsdienst, dus het oog van het leger en van de vloot. Waar de rol van de Nederlandsche strijdkrachten in den toe komstoorlog zal zijnde handhaving der neutraliteit en, bij schending der neutraliteit: het opvangen van den eersten stoot, tot aankomst van versterkingen van den bondgenoot, zal de vliegdienst, die zooals wij zagen, geen eigen banen kan bewan delen, den overigen strijdkrachten het uitoefenen van haar taak mogelijk moeten maken, maar, en dit is belangrijkook de rol van den vliegdienst kan zich bepalen tot het opvangen van den eersten stoot. Dit laatste geldt voor den vliegdienst nog meer dan voor de troepen te land en te water, immers de eerste verster king die de bondgenoot ons kan zenden zal juist uit vliegtuigver- banden bestaan." 835

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 23