Als gevechtsvliegtuigen (voor de taak onder 3e) zullen de lichte
verkenners (DC I) zeer goed dienst kunnen doen, terwijl beschik
bare zware verkenners en jagers daarvoor ook geschikt zijn.
Daar de vijandelijke luchtmacht zich in de eerste plaats het
verkrijgen van de plaatselijke suprematie ten doel zal stellen,
mogen wij verwachten dat een hoog percentage zijner vliegtuigen
gevormd zal worden door jagers.
In verband met onze eigen voornemens en evenzeer in verband
met 's vijands waarschijnlijke voornemens, is het dus noodig dat
wij beschikken over jachtvliegtuigen welke in staat zijn het lucht
gevecht krachtig offensief te voeren. Zoodoende zullen zij's vijands
offensieve krachten binden en krijgen onze bombardements- en
gevechtsvliegtuigen gelegenheid hun opdrachten uit te voeren.
Door 's vijands verkenners en artillerie-waarnemers weg te houden
steunen zij het landleger en door 's vijands offensieve krachten
te verslaan, kunnen zij als dat lukt, een beslissende factor zijn
in den strijd.
Het optreden onzer vliegtuigen tijdens deze 2e fase is dus dat
van een kleine „striking force".
Zelfs de Overste Hardenberg, wiens standpunt wij zooeven
leerden kennen ten aanzien van de organisatie der Nederlandsche
luchtstrijdkrachten als volstrekt afwijzend ten opzichte van een
„striking force", zegt in het W. J. 1922;
„In dit hoofdstuk werd reeds uitgesproken, dat de strategische
positie van Nederland dwingt tot een defensieve luchtvaartpolitiek,
zoodat zonder den steun van bondgenootschappelijke luchstrijd-
krachten niet kan worden gestreefd naar de in den modernen
strijd toch zoo zeer noodzakelijke superioriteit in de lucht; in
Nederlandsch-Indië staat de zaak naar mijn gevoelen echter geheel
anders.
Waarom zou namelijk bij de voorbereiding eener verdediging
van dit eilandenrijk geen „preferent aandeel" aan den vliegdienst
mogen worden toegedacht Het meesterschap in de lucht tegen
over de beperkte luchtstrijdkrachten, die een vijand met zijn
vloot kan medevoeren of tegenover die, welke hij van een ver
verwijderde basis kan uitzenden, schijnt hier toch volstrekt niet
illusoir."
Hoewel natuurlijk de vijandelijke overmacht van dien aard kan
zijn dat wij met onze luchtmacht snel en beslissend verslagen
worden, zoo staat het toch ook vast dat wij, mits voorzien van
goede jagers, een aanzienlijk betere kans maken den vijand ern
stig afbreuk te doen dan zonder. Tegenover 's vijands overmacht
vormt de omstandigheid dat 's vijands vliegtuigen moeten op
stijgen van een moederschip of van de zee, en daarop ook weer
moeten landen, een ernstige handicap bij een eenigszins langdurige
luchtactie. Bovendien kan het in het ongereede geraken van één
moederschip voor hem oorzaak wezen van het verlies van den
luchtkamp.
841