876 7. OROAAN N. I. O. V. OCTOBERNUMMER. Oud-kolonel Bannink voert in een causerie getiteld „De Bredasche Jonker in den hein eigen opgewekten schrijftrant ons in gedachten terug naar de K. M. A., welke in weerwil van de knellende banden voor velen in Indië toch het Mekka is gebleven van onvergetelijke jeugdherinneringen." Het is voornamelijk het naderend eeuwfeest van Kilacadmon, dat den schrijver geïnspireerd heeft en het einde van het artikel houdt dan ook een opwekking in aan de oud-Jonkers om den 24en November van het komend jaar „nog eens samen op te trekken naar den tempel van onze illusies en elkaar nog eens de hand te drukken op dien heiligen bodem." We gelooven niet dat deze opwekking tevergeefs zal zijn uitgesproken ter wijl zij, die door den verren afstand, welke Indië van onze alma mater scheidt, daarbij niet in persoon tegenwoordig zullen kunnen zijn, de heuglijke gebeur tenis toch zeker in gedachten ten volle zullen medeleven. De redactie geeft eenige zakelijke cijfers betreffende de onderscheidingen op 31 Augustus 1927. We lezen hieruit dat van de officieren van de Marine, het Nederlandsche en het Nederlandsch-Indische leger respectievelijk 15, 26 en 5 tot de bevoorrechten behoorden, hetgeen in procenten van het aantal actief dienenden uitgedrukt, neerkomt op eene verhouding van 2.41 1.83:0 36. Tusschentijds werden van de genoemde drie groepen respectievelijk gede coreerd 6, 4 en 7, terwijl voorts nog dient te worden vermeld dat ter zake van krijgsverrichtingen 12 officieren van het Ned. Ind. leger eene onderschei ding deelachtig werden. Een interressante causerie schrijft de oud-maréchaussée kapitein P. W. F. Kaniess over een Atjeh-reiswelke door hem in opdracht van de ingenieurs maatschappij „Eigen Beheer" ten behoeve van den wegenaanleg in het genoemde gewest werd ondernomen. Zooals bekend, kenmerkt het recente bestuursbeleid in Atjeh behalve door het ter beschikking houden van een krachtig gezagsorgaan, waarvan de thans bij den Volksraad aanhangige aanvullingsbegrooting 1928 getuigenis aflegt zich o.m. door den aanleg van goede verkeerswegen. Van de eerste werkzaam heden aan één dezer verbindingen, nl. den weg van Langsa over Lokop naar Blang Kedjeren geeft de heer Kaniess nu een onderhoudende beschrijving. Het is zeker geen toeval dat de bekwame vorige bestuurder van de Qajoe Loeös en kenner van dat land en volk als geen ander, thans medewerkt om dit geïsoleerde bergland met de kust te verbinden. Overigens bevat dit Orgaannummer in hoofdzaak vereenigingsnieuws. T. B.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 64