<-j
1
fig 8.
Strook I
II
111
~m- zware mits-
m- artillerie.
2222 infanterie linie.
Stellen we de diepte van de strooken II en 111 in verband met
moderne zware mits. 2 3 K. M., dan zien we, dat tot aan
strook II de aanvallende infanterie alleen maar gehinderd wordt
door vijandelijke artillerie, m. a. w.:
tot dat tijdstip kan theoretisch de heele eigen artillerie ingezet
worden tegen de vijandelijke artillerie.
Na dien tijd zal de groote verandering optreden in het ge
bruik van de artillerie en zal men voor wat betreft dat gebruik een
keuze te doen hebben uit:
a. öf de artillerie verdeelen in twee groepen, waarvan één de
vijandelijke artillerie, de andere de vijandelijke infanterie
bestrijdt.
b. óf de heele artilleriemacht naar omstandigheden inzetten op
de vijandelijke artillerie, öf op de vijandelijke infanterie.
In beginsel zouden wij een keuze doen uit de in b. genoemde
mogelijkheden en staan we in het algemeen vijandig tegenover
methode a., omdat men dan twee artillerie-groepen maakt, die voor
hun taak niet berekend zijn, n. 1. er te zwak voor zijn.
Echter wij gaven aan, dat die strookenindeeling alleen theoretisch
scherp is door te voeren. In de praktijk zijn die scheidingslijnen
niet dan in groote trekken aan te geven en komt men dus binnen
die strooken, zonder dat men het vaak weet; soms zal het vijan
delijk vuur er ons pas opmerkzaam op maken.
Conclusie: Men dient dus een deel van de artillerie gereed te
houden om de infanterie op aanvrage zoo spoedig mogelijk te
steunen.
Hoe zijn deze beginselen nu toe te passen op Indische ver
houdingen?
Neemt men aan, dat ook in werkelijkheid over niet meer artil
lerie beschikt wordt, dan het regiment divisie-artillerie, dan heeft
men bij de le Divisie:
917
Aanvalsrichting
3 KM.