Zaterdag 12 November.
6 u. 40 gestart van Rambang. Het heeft veel moeite gekost
de motoren aan het draaien te krijgen, mogelijk dat het gebruik
van autoline, die iets minder vluchtig is dan vliegbenzine, het
aanslaan bemoeilijkt.
Het restant olie B. wordt in de vliegtuigen meegenomen3 groote
blikken en 1 gallon-blik; het is zeer de vraag of deze olie op
de volgende plaatsen wel voorradig zal zijn wij gaan, zoo snel
mogelijk klimmende, in Noordelijke richting, den Rindjani tege
moet, die met zijn kale, 3700 M. hooge spits het geheele eiland
beheerscht. Het traject tot Bima, 245 K.M. slechts, laat voldoende
tijdruimte voor een klein uitstapje: wij kunnen er van profiteeren
om het beroemde kratermeer Segara Anak te bezichtigen en te
fotografeeren, want het is helder weer. Mijn vliegtuig klimt uiterst
langzaam, de beide anderen die links en rechts volgen hangen al
gauw een paar honderd meter hooger in de lucht. Nabij de steile
bergketens gekomen, die van den vulkaantop in de vlakte afdalen,
gaan wij uit elkaar; ik heb den fotograaf, of eerbiediger gesproken:
het Hoofd van den Fototechnischen Dienst, aan boord en ons draaien
en keeren om mooie snap-shots te maken zou lastig in escadrille
formatie te volgen zijn. Aan de Noord-zijde van het berg-complex
gekomen kan ik net even over den diep ingesneden drempel waar
langs het kratermeer afwatert een blik op de roerlooze watervlakte
slaan en met machtelooze jalousie zie ik juist een der beter klim
mende makkers door de kloof maar binnen dringen. Steil rijst
de grijze piek van den Rindjani nog 1300 M. hooger op. We klim
men langzaam maar gestadig. De hoogtemeter wijs 2100, 2200,
dan eindelijk 2300 Meter: ik zal het probeeren. Wij varen den
nauwen pas binnen. De bergwand die grillig gevormd met vrijwel
loodrechte wanden, het meer in een cirkel omsluit, houdt ons als
in een strik gevangen bijna! want de strik is niet dichtgehaald
en we kunnen altijd door de kloof terugkeeren. Dan, vlak bij den
drempel, voel ik hoe mijn toestel wegzakt; ik kijk op den hoogte
meter, zie dat we aan het dalen zijn, meegezogen door een neer-
gaanden luchtstroom en ik zeg: „dank U", maak een schielijke
wending, draai een paar seconden met enkel loodrechte rotsen in
het vizier en zucht diep en dankbaar als het uitzicht verhelden
en ik de dalende berghelling, de vlakte en de zee weer zie. Even
later tikt de passagier op mijn valhoed: „wat doe je", brult hij,
„ik wou juist een foto maken".
We blijven nog eenigen tijd langs de Noord-zijde van den Rin
djani koersen om de andere vliegtuigen op te pikken, en één meldt
zich al heel spoedig, maar de hoogvlieger van zooeven blijft
onvindbaar en wij wenden den steven naar Rambang om daar,
op het smalste gedeelte van Straat Alas naar Soembawa over te
steken.
Het weer blijft uitstekend, de kustlijn van het eiland ligt als
geteekend voor ons en de oriëntatie is belachelijk eenvoudig. Om
941