Het vierde toestel hebben we weer achter moeten laten: er haperde iets aan de ontsteking. We moeten bijna recht Zuid vliegen, om over een lager gedeelte van het gebergte dat de baai van Bima omringt, heen te komen, daarna gaat het in Oostelijke richting op het eiland Komodo, het land der voorwereldlijke reptielen, af. 8 u. 00 Soembawa wordt verlaten. Komoda en Rintja; geel en dor, hier en daar wat plukjes boomen. Grillig gevormd strekken zij hun vangarmen in de blauwe zee uit, verrukkelijk om zoo van een veilige hoogte te bekijken, maar minder prettig om te bewonen. Toch moeten er, behalve hagedissen ook nog enkele menschen leven. 8 u. 40 Boven de kust van Flores. Een ruw bergland, vrijwel onbewoond. Tegen de Zuidelijke hellingen der bergrichels sta pelen de wolken zich op maar onze route, naar Reo, is vrij. In het algemeen schijnt het Noordelijke gedeelte van de Kleine Soen- da eilanden in dezen tijd van het jaar het droogste te zijn, hetgeen gemakkelijk te verklaren is uit de omstandigheid, dat de Oost moesson zoo dicht bij Australië duidelijk een Zuidelijke strekking aanneemt. 9 u. 15 Reo. Het smalle landingsterrein ziet er zoo uit de lucht gezien, goed uit. Wij wijken van de kust af en gaan wat meer het binnenland in, om de hoogvlakte te bezichtigen, die op de vlieg-kaart (schaal 1:1000.000) zeer primitief is weergegeven. Een interessant steppenland, met enkele vlakke stukken en overi gens vol heuveltjes en kopjes. Het is de bedoeling om straks over de Gili Moetoe te vliegen, waar drie kratermeren in futuristische kleuren (blauw, rood en groen als ik mij niet vergis) gereed liggen voor den sight-seeër, als eenmaal de weg van Endeh derwaarts in geregelde exploitatie genomen zal zijn. Wij hebben geen weg noodig en kunnen dus reeds thans ons touristen-hart ophalen als tenminste de bewolking het permitteert! Er staat akelig veel remous, voortdurend dendert en draait, zakt en steigert het vlieg tuig geen minuut heb je rust. Het rechter toestel komt naast ons vliegen en de Commandant geeft mij de aanwijzing, over Endeh aan de Zuidkust te gaan. Ik wil, om zeker te zijn van de bedoeling, aan den bestuurder het teeken geven, dan maar voor te vliegen, neem wat snelheid om bij hem te komen en opeens vallen we zoo plotseling neer in een luchtkuil, dat de benzine uit de valtank slaat en mijn kaarten en allerlei nuttige aanteekeningen, die een veilig plaatsje dachten gevonden te hebben in den kaarten bak, mij om de ooren waaien. Weg! Men moet goed begrijpen: een dergelijk „vallen" is zonder het minste gevaar als je op 1200 M. hoogte zit, kan je zonder bezwaar een dertig, veertig Meters naar beneden zakken, maar de sensatie is nooit aangenaam en mijn kaarten kan ik slechts noode missen. 10 u. 30 Endeh. Aardig plaatsje, rondom in de klappers, aan 943

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 49