den afgelost. Moeten dus alle officieren en al het kader aan die
hooge eischen voldoen? Dit toch is een onmogelijke eisch te
noemen.
De door den schrijver ten slotte aangegeven variant op deze
oplossing n. 1. om het aantal veldbataljons te verminderen ten
bate van de depotbataljons voegt bij de reeds genoemde be
zwaren nog dit, dat het aantal overplaatsingen bij de resteerende
bataljons zoodanig zal toenemen, in vergelijking met den huidigen
toestand, dat een noodtoestand zal moeten ontstaan.
Schrijver wijst eindelijk op een vergelijking met Nederland en
noemt in dit verband den luitenant kolonel Donk. Het is alleszins
begrijpelijk, dat de woorden van dien hoofdofficier ook op den
schrijver een diepen indruk hebben gemaakt. Doch mogen we
erop wijzen, dat deze woorden betrekking hebben op een militie-
leger, waar de opleiding en we kunnen spreken van uitsluitend
recrutenopleiding, die in Nederland n. b. in 5ll2 maand moet
zijn afgeloopen, slechts gericht is op de oorlogstaak van het leger
omdat het leger in Nederland niet in die mate als ons koloniale
leger een vredestaak heeft (behalve dan opleiding). Ons leger
(beroepsleger) moet voortdurend paraat worden gehouden, omdat
de hoofdtaak van ons leger een geheel andere is.
II. Zijn de voordeelen, ten aanzien van de opleiding, welke
schrijver zich voorstelt te verkrijgen bij de door hem aangegeven
oplossingen ook niet zij het wellicht slechts ten deele op
andere, minder in de organisatie ingrijpende wijze, te verkrijgen?
Voor ons is de groote verdienste van 's schrijvers beschouwingen,
dat hij het licht heeft doen vallen op onvolkomenheden in de
gevolgde methoden van opleiding. De nadeelen zijn behalve
dan de overplaatsingen en de wisselingen in commando, in
hoofdzaak samen te vatten in de woorden: er ligt geen verband
tusschen de opleiding bij de depotbataljons en de oefeningen of,
als men wil, de voortgezette opleiding bij de veldbataljons. Zulks
is echter naar onze meening minder een fout van het stelsel dan
wel een onvolkomenheid in de toepassing daarvan.
Als wegen, welke naar het ons voorkomt open staan om tot
een verbetering in de toepassing van het bestaande stelsel te ge
raken zijn de volgende aan te merken:
1. Er moet verband neen volkomen overeenstemming bestaan
tusschen de reglementen, die de voornaamste basis vormen voor
de individueele opleiding van den man en de voorschriften die
den feitelijken grondslag vormen voor de oefeningen bij de veld
bataljons, waar de tactische eenheden gevormd worden en aan
voerders worden opgeleid (i. c. voor de infanterie onderscheidenlijk
het R. I. en het G. V. I.).
Dit verband is onvolkomen zoolang op grond van het voor-
geschrevene in het R.I. nog ruimte bestaat om den recruut zaken
899