indruischen tegen bepaalde hoofdbeginselen en hierover ging het zooeven. In het algemeen kan men zeggen, dat de eerstgenoemde, mits gced overwogen, te billijken zijn, ook al bestaat verschil van inzicht; bij de laatstgenoemde kan dat niet het geval zijn. Wanneer dat niet goed uit elkaar wordt gehouden, is er alle aanleiding, dat de bespreking verwarrend instede van verhel derend zal werken. En hier ontstaat bij de toehoorders dan weer het geloof, dat tactiek zoo moeilijk is, omdat men niet kan begrijpen, waarom een bepaalde handeling fout wordt genoemd. Wanneer een maatregel goed wordt gemotiveerd en gegrond is op de aanname van een bepaalde situatie, dan kan men ter zake een andere opvatting hebben, doch de maatregel niet zonder meet afkeuren. Wel kan worden opgemerkt, dat men zich een andere voorstelling heeft gemaakt en daardoor tot andere maatregelen zou zijn gekomen. Is de beoordeeling van den toestand echter zoo af wijkend van die, welke men bij een juiste waardeering van de ter beschikking staande gegevens, zou moeten aannemen, dan kan er op worden gewezen, dat het inzicht niet wordt gedeeld, en de rede nen hiervan opgegeven. Gebrek aan inzicht is dan de oorzaak dat verkeerde maatregelen worden getroffen. Heel dikwijls is verschil in beoordeeling zeer goed mogelijk, zonder dat van een bepaald verkeerd inzicht aan eene zijde kan worden gesproken. Worden de daaruit voortvloeiende maatregelen overigens goed gemotiveerd, dan heeft men de genomen beslissing te billijken, ook al zou men zelf anders hebben gehandeld. In de werkelijkheid krijgt de bevelhebber met den helderen blik de meeste kansen. Geheel anders staat het echter met de critiek, wanneer tegen hoofdbeginselen wordt gezondigd; omdat de kans op succes zoo niet uitgesloten, dan toch sterk wordt verminderd. Hier is korte, gemotiveerde, afwijzende critiek noodig. We behoeven nu zelfs niet te zeggen, ik zou het anders hebben gedaan, onze beoordeeling van den toestand en onze maatregelen kunnen geheel buiten be schouwing blijven en we hebben slechts te volstaan met: „het is fout, omdat tegen dit of dat grondbeginsel is gezondigd." Twee voorbeelden ter illustratie van het voorgaande. I. Bij een aanval wordt de hoofdaanval ingezet op den linker vleugel. De leider zou den rechtervleugel hebben gekozen. Zeer dikwijls zullen beide beslissingen zeer goed zijn te moti- veeren, bijv. wanneer nóch de terreingesteldheid, nóch hetgeen van de opstelling van den vijand bekend is de aanval op een bepaalden vleugel sterk begunstigt, zoodat het nu niet aangaat de genomen 99

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 19