beweging te zorgen. Dat gaat heel wat gemakkelijker op een ruimte van 50 X 50 M, ofschoon het daar zelfs al niet eenvou dig is. De sectie-commandant zal niet altijd genoeg naar voren zitten om steeds tijdig te kunnen overzien wat er noodig is. Goede kansen en kansjes zullen daardoor onbenut blijven. Naar mate de afstand tot den vijand kleiner wordt zal het zeker steeds moeilijker voor den sectie-commandant worden en ten slotte zal er in 't geheel geen wisselwerking meer zijn (Zie ad 4 hiervoren) Van de stootkracht zal er dan niets terecht komen, waarmede het voordeel, door den heer Kemmerling aangenomen, vervalt. In vele gevallen zal men dus minder rendement van de sectie hebben. 7. Men geeft het voordeel prijs, dat de homogene sectie, zooals we die nu hebben, veel soepeler is dan de door den heer Kemmerling voorgestelde. De kans is groot dat bij het meerdere bezwaar, hetwelk de K. M.-brigade zal ondervinden om goede opstellingsplaatsen voor alle drie de K. M's te vinden, de K.-brigades telkens zonder vuursteun zullen zijn en dus be lemmerd worden in hun voorwaartsche beweging. De voorge stelde K. M.-brigade zal, naar ik vrees, in vele gevallen als een soort sleepanker werken. Ook in die gevallen zal men dus minder rendement van de sectie hebben. 8. Men aanvaardt het nadeel, dat zoowel bij het voorwaarts gaan als in het vuurgevecht in een heterogene sectie de K. M.- brigade spoedig zal opvallen, daar ze zich geheel anders zal gedragen dan de beide K.-brigades. Ze zal dus een gemakke lijk grijpbaar doel voor de vijandelijke mitrailleurs en artillerie worden. 9. Men geeft het voordeel prijs, dat de brigade-commandanten allen dezelfde waarde hebben (afgescheiden natuurlijk van per soonlijke capaciteiten). Men kan nu, als er een brigade-comman dant bij de compagnie komt, dezen man bij elke brigade ge bruiken. In het door den heer Kemmerling voorgestane stelsel zal men twee soorten brigade-commandanten moeten opleiden. De kans bestaat dan, dat men wel eens zonder commandant voor de K. M.-brigade zal zitten, die immers bijzonder deskundig moet zijn. Zal er dan toch maar een willekeurige „gewone" brigade commandant worden aangewezen Maar dan vervalt het door den heer Kemmerling zoo hoog aangeslagen voordeel van de bijzondere deskundigheid des mans en laat men drie K. M.'s in handen van iemand, die er niet mede weet om te gaan. 10. Men aanvaardt het nadeel, dat bij de verdediging het vuurplan niet zoo goed sluitend is te maken. (Men denke aan onze terreinen en niet aan die in Nederland, België of Frankrijk) als bij een verspreide opstelling, zooals die nu mogelijk is. Gaat men de K.M.'s toch verder uiteen zetten dan geldt hetzelfde als onder 2 hiervoren. 109

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 29